Forum 12 april 2001

Modernisering sector los van omgeving en maatschappij farce

Eigen regio biedt
kans voor landbouw

De mkz-crisis laat net als voorgaande veeziekten duidelijk zien dat er wat moet gebeuren in de landbouwsector. Ir. J. Huijgen en dr. ir. R. Jongeneel zien kansen voor de Nederlandse landbouwbedrijven als die zich op de eigen regio richten.

Nederland is op dit moment nog druk aan de gang met het indammen en bestrijden van het mkz-virus. Nog niet zo lang geleden was de strijd gericht tegen de varkenspest. Even wat minder in het nieuws, maar zeker nog niet verdwenen is de problematiek van de bse en de ermee verband houdende ziekte van Creutzfeldt-Jakob bij mensen.

Nu kan iemand altijd ziek worden, maar de vraag dringt zich op of er niet meer aan de hand is. Wie kiespijn heeft kan misschien volstaan met het laten trekken van het rotte geval. Maar wie vaak kiespijn heeft moet zich afvragen of hij wel goed omgaat met zijn gebit. Zo ook met de landbouw. Boeren en burgers maken zich terecht zorgen over de toekomst. Met de opgesomde problemen komt Nederland voor de consequenties te staan van onze beleidskeuzes uit het verleden en de structuur van de veehouderij die de afgelopen decennia opgebouwd is. Is er een uitweg naar een gezonde landbouw? En hoe ziet die er dan uit? Een bijdrage aan het landbouwdebat.

Modernisering
De Nederlandse landbouw heeft heel sterk gewed op het moderniseringsverhaal: landbouw moderniseert richting intensief, hightech, grootschalig en export naar de Europese en de wereldmarkt. Daarbij ontstaat een type landbouw met veel dieren, hoge productie, geconcentreerde locaties en weinig samenhang met de lokale leefomgeving. Nederland beoordeelt de 'waarde' van dit type landbouw in termen van productieomvang, toegevoegde waarde en exportbelang. Europees denken is voor velen vaak identiek met dit type van landbouwontwikkeling.

In zekere zin is de moderniseringslandbouw het slachtoffer van zijn eigen succes geworden. De productie groeide enorm en, dat is nog belangrijker, de productie groeide sneller dan de vraag. Een aanbodoverschot zet de prijzen onder druk. In de EU werden de prijsdalingen afgeremd om zo de boereninkomens te ondersteunen. Dat leidde tot een groeiende afstand tussen het prijsniveau voor landbouwproducten in de EU en op de wereldmarkt. Het binnenlands aanbodoverschot moest met subsidies worden afgezet op de wereldmarkt. Dat leidde niet alleen tot irritaties bij onze handelspartners, maar was ook een kostbare operatie voor de schatkist.

Het beperkte budget dat beschikbaar was (interne druk) en de klachten van de handelspartners (externe druk) leidden ertoe dat het landbouwmodel regelmatig werd aangepast. De substantieelste hervormingen waren de introductie van de melkquotering in 1984 en de MacSharry-hervorming in 1992. Die laatste hervorming leidde tot sterke prijsverlagingen voor tal van landbouwproducten. Gelijktijdig werden de boeren voor het inkomensverlies gecompenseerd door directe betalingen. De druk op de landbouw om voortaan tegen substantieel lagere prijzen en op termijn misschien zelfs wereldmarktprijzen te kunnen concurreren heeft de landbouw verder op het jaagpad van productiviteitsverhoging en aanbodtoename gestuwd.

Non-vaccinatiebeleid
Het non-vaccinatiebeleid in Europa (vanaf 1991) heeft met name de moderniseringslandbouw als achtergrond. Europa was voorheen bezig zijn eigen voedselvoorziening veilig te stellen, maar door de moderniseringsimpuls was het een exporteur geworden op de wereldmarkt. Hoe sterker de landbouw in Europa integreert en moderniseert, hoe afhankelijker zij wordt van de exportsituatie en open grensverkeer. In het kader van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) heeft zelfs Europa geen zeggingskracht meer, maar verschuift de eindverantwoordelijkheid naar mondiaal niveau. De ”battle of Seattle”, waarbij allerlei milieugroepen en boerenorganisaties slaags raakten met de Wereldhandelsorganisatie, is veelzeggend. Zonder nu al te diep in te gaan op deze ontwikkelingen, kan gezegd worden dat economie en macht hier heel belangrijk worden en dat het moeilijk is sociale en ethische zaken bespreekbaar te krijgen. Vanuit deze ontwikkeling wordt duidelijk dat het non-vaccinatiebeleid veel dieper verworteld is in de maatschappelijke structuur van de mondiale landbouwontwikkeling en veel diepere discussies raakt dan wij op ons erf voeren. Handelsrelaties op mondiaal niveau zijn te complex om met simpele oplossingen te komen.

Nieuwe sporen
Als er nu maatschappelijke discussie ontstaat over het non-vaccinatiebeleid, dan zal ook een nieuw spoor van landbouwontwikkeling zichtbaar moeten worden. Volgens ons vraagt dat om een tweesporenbeleid. Het eerste spoor betreft een aanpassing van het bestaande beleid, dat te eenzijdig is gericht op maximalisatie van de productie tegen onzekere en (te) lage wereldmarktprijzen. De geschiedenis heeft herhaaldelijk aangetoond dat het idee dat bij vrijemarktwerking alle problemen als vanzelf worden opgelost, misplaatst is. Daarvoor is de landbouw te bijzonder. Het is niet voor niets dat wereldwijd zowel ontwikkelde als ontwikkelingslanden nagenoeg alle een specifiek landbouwbeleid voeren.

In plaats van de landbouw uit te leveren aan de willekeur en de onvoorspelbare grillen van de wereldmarkt, moet er daarom een fatsoenlijk markt- en prijsbeleid voor de landbouw worden gevoerd. Bij fatsoenlijke prijzen behoort ook een maatschappelijk acceptabele productiewijze. Kort gezegd houdt dat in dat die productie duurzaam moet zijn. Ecologische balansen en nutriëntenkringlopen dienen in evenwicht te zijn. De productie moet gericht zijn op producten met hoge toegevoegde waarde. Verder moet aan de eisen van dierenwelzijn worden voldaan. Dat betekent dat de landbouw aan de grond gebonden moet worden. Voor de melkveehouderij is dit al het geval, maar ook voor de intensieve veehouderij is een (indirecte) verbinding met de grond noodzakelijk. Via de mestwetgeving, die ervoor zorgt dat elk bedrijf voldoende grond moet hebben om de mest te kunnen plaatsen, krijgt deze band ook in toenemende mate gestalte. Binnen dergelijke normatieve kaders is verdergaande productiviteitsontwikkeling mogelijk, maar dan ook alleen daarbinnen. Indien desondanks de ontwikkeling van de productie zodanig zou zijn dat ze structureel de vraag overtreft, dan dient het beleid te worden gecombineerd met intelligente vormen van productiebeheersing. Ook de landbouweconomie moet werken binnen de kaders van een economie van het genoeg.

Regiolandbouw
Het tweede spoor waarin een alternatief zichtbaar wordt is het idee van de regionaliseringslandbouw. Dit spoor sluit aan bij reeds langer lopende milieu-, natuur- en landschapsdiscussies. Het gaat erom dat de landbouw zich veel meer in samenhang met een regio ontwikkelt. Landbouwproductie is bij uitstek een regionale activiteit. In andere regio's van Europa zie je die samenhang van de bedrijven met de eigen regio al veel sterker dan in Nederland. Zo zijn er bekende regionale merken kaas, wijnen, type van sfeer en gezelligheid. Bovendien blijkt op die regiospecifieke producten veel meer te worden verdiend. Zo ging de prijs van de specialiteitskaas Blue Stilton in de periode 1989-1997 met meer dan 40 procent omhoog, terwijl de prijzen voor de bulkkazen Edam en Gouda, waarin Nederland zo sterk is, in diezelfde periode met 1 procent daalde.

Behalve voedsel 'produceert' de landbouw ook andere plattelandsproducten zoals natuur, landschap, schoon water, welkomstruimtes, educatie en recreatie. Door de regio daar een prijs voor te laten betalen hoeft niet langer alles op de kaarten van de voedselproductie gezet te worden. Het idee van het regiocontract tussen boeren en hun omgeving kan hier nader invulling aan geven.

Dat het hier om meer dan een nostalgisch verlangen naar vergane tijden gaat, blijkt uit het voorbeeld van Frankrijk. Het Franse ministerie van Landbouw heeft op zijn site een artikel staan over ”Contrat Territorial d'Exploitation” ofwel regionale contracten. Boeren brengen hiermee een eigen bijdrage aan natuur, voedsel, dierenwelzijn in, die vervolgens beloond wordt vanuit de regio. De regio zelf kan geldmiddelen halen uit Europese en nationale fondsen, regionale landschapsheffingen. Dit type regionale boeren heeft een veel sterkere binding met wat de regio aankan en met de bredere functies die de landbouw kan vervullen. In de regionale contracten zie je daarnaast bijvoorbeeld ook regelingen staan over wandelroutes, ruiterpaden, beheer van bermen, aanleg en onderhoud van houtwallen, et cetera. Daartegenover staat dan een werkelijk serieuze vergoeding die zodanig is dat er daadwerkelijk een gevarieerde en multifunctionele landbouw gaat ontstaan.

In feite ontstaat op deze manier een dubbeldoellandbouw (dual purpose), die de samenleving op tweeledige wijze dient. Enerzijds door op een maatschappelijk verantwoorde manier bij te dragen aan de hoogwaardige voedselvoorziening. Anderzijds door nieuwe regionale functies te ontplooien die passen bij de wensen van een welvarende samenleving. Nu ligt in onze samenleving nog steeds een sterk accent op individuele consumptiegoederen.

Draagvlak
De mkz-crisis bewijst opnieuw dat het idee van moderniseringslandbouw los van de omgeving en de maatschappij een farce is. Landbouw is met vele vezels verbonden aan de maatschappij. Juist vandaag is het nodig dat boeren en burgers elkaar vinden en samen de handen ineenslaan voor een duurzame landbouw in de toekomst. De Nederlandse landbouwsector heeft in het verleden getoond grote uitdagingen succesvol aan te kunnen.

Voor een maatschappelijk verantwoorde, multifunctionele dubbeldoellandbouw zijn twee partijen nodig. Ook de burger moet zijn bijdrage leveren en als belastingbetaler en consument niet met twee tongen spreken. Belangrijker nog dan meeleven met de landbouw is het meedragen van de landbouw. Crisistijd is ook veranderingstijd en noodzakelijke veranderingen in de landbouw kunnen niet om dat ”commitment” van de burgers (en politiek) heen.

Ir. J. Huijgen is docent bedrijfskunde aan de Agrarische Hogeschool te Dronten en heeft zelf een plattelandsbedrijf. Dr. ir. R. Jongeneel is universitair docent aan Wageningen Universiteit bij de leerstoelgroep agrarische economie en plattelandsbeleid.