Forum 10 april 2001

Pendelende stedelingen hebben te weinig binding met erfgoed

Nederland schept
cultureel leeg landschap

Het cultureel erfgoed van Nederland komt door de jachtige houding van de moderne stedeling in de knel. Nederland moet een snel en dynamisch uiterlijk hebben, vinden zij. Daar past geen langzame verandering bij. Om de monumenten toch te beschermen, pleit prof. dr. M. Kuipers voor een „polychrone cultuur”, voor een ruimtelijke inrichting waarin ruimte is voor gebouwen uit alle stijlen en perioden. Kuipers zei dat 30 maart in haar oratie, waarvan hieronder een samenvatting volgt.

De twintigste eeuw ligt inmiddels alweer achter ons. Nog nooit is in honderd jaar zo veel gebouwd, zo veel geproduceerd, nog nooit werd zo veel cultureel erfgoed vernietigd, zo veel natuur ontgonnen – in naam van de Vooruitgang of door oorlogsgeweld. Sinds de invoering van de stoommachine zijn er protesten geweest tegen de verstoringen van het stadsschoon en het landschap en vooral tegen het verlies van historische bouw- en kunstwerken die plaats moesten maken voor nieuwe creaties ten dienste van verkeer, economie en verstedelijking. De ironie van het lot (of is het voortschrijdend inzicht?) wil dat tegenwoordig juist wordt geijverd voor het behoud van bouwwerken, wijken en cultuurlandschappen die indertijd als ongewenste schenners van het –vaak geïdealiseerde– historische stadsbeeld of landschap werden beschouwd.

Het is niet alleen de nostalgie, de angst voor het nieuwe, de angst voor verandering of de weerzin tegen lelijkheid die de cultuurbeschermers beweegt. Er zijn ook positieve motieven om te pleiten voor cultuurbehoud –zoals schoonheid, zeggingskracht, ouderdom, identiteitswaarde, verankering– en die gelden eveneens voor het recente erfgoed. De zorg om en de zorg voor het culturele erfgoed is een maatschappelijke activiteit geworden met vele actoren.

Mijn vraag luidt: Hoe moeten wij de nog tastbare getuigenissen als erfgoed waarderen van de meer en meer door industrialisatie beïnvloede cultuur van de twintigste eeuw? Traditionele criteria schieten hierbij tekort, omdat het gaat om een cultuur waarin het ambachtelijk handwerk schoksgewijs plaatsmaakte voor massale machinale productie en waarin productvernieuwing zozeer een constante is geworden, dat wij sinds de jaren zestig spreken van een ”wegwerpmaatschappij”. De kwantiteit is evenzeer een probleem als de sterk uiteenlopende kwaliteit. Selectie zal onontkoombaar zijn, zelfs voorwaarde om het waardevol geachte te behouden.

Naoorlogs
Vanuit oogpunt van cultuurbehoud stelt de 'historisch' geworden massawoningbouw nu kwalitatieve waarderingsvragen die bij het oudere erfgoed niet aan de orde of juist verworpen waren: over de betekenis van standaardisatie, uniformiteit en massafabricage als uitdrukking van (massa)cultuur.

Daarom is hernieuwd onderzoek van het vroeg-naoorlogse (steden)bouwkundig erfgoed geboden voordat het merendeel is afgebroken. Het gaat dan niet meer louter om fysieke veranderingen, maar ook om ondermijning of verdwijning van de oorspronkelijke ruimtelijke concepten en de sociale idealen. In de huidige afweging van economische en culturele argumenten lijken –afgezien van de sociale woningbouw– nog andere representanten van de sociale maakbaarheid steeds meer het onderspit te delven.

Met de snelle veroudering van technische bedrijfsprocessen zal de opgave tot hergebruik van de veelal kolossale, monofunctionele industriële bouwwerken alleen maar groter worden, of het nu gaat om abattoirs, luchthavens of krachtcentrales.

Het machinetijdperk heeft een tempoversnelling en een schaalvergroting in de bouwproductie gebracht zonder weerga, vooral in de laatste decennia. De dynamiek is alom zichtbaar in onze gebouwde omgeving. Wie de balans opmaakt van de laatste 25 jaar monumentenzorg in Nederland moet vaststellen dat de slogan ”Wij hebben geen monument meer te verliezen” nog niets aan geldigheid heeft ingeboet. Inhoud en context zijn echter dramatisch veranderd. Niet alleen is de aandacht voor een groot deel verschoven van 'oude' naar 'jonge' monumenten, van individuele panden naar ensembles en van sectorale zorg naar culturele planologie (Belvédère-beleid), maar ook is de zorgvuldige afweging van belangen bij cultuurbehoud of vernieuwing steeds meer beïnvloed door economische overwegingen en door de decentralisatie van de bevoegdheden zonder voldoende kennisoverdracht.

Chronodiversiteit
De enorme omvang en verspreiding van de huidige nieuwbouwprojecten brengen een onherstelbare verstoring in het delicate evenwicht van de verschillende tijdlagen, in historische binnensteden, uitbreidingswijken en cultuurlandschappen. De culturele en chronologische verschraling grijpt allengs verder om zich heen. Een vergelijkbare verschraling is al gesignaleerd in de natuur, waarbij het gaat om vermindering van de soortenrijkdom in de planten- en dierenwereld. Natuurbeschermers voeren daarom campagne voor het handhaven of het bevorderen van de ”biodiversiteit”. Met een analoog beroep op de verscheidenheid van ontstaansperioden in ons cultureel erfgoed wil ik krachtig pleiten voor het bewaken van de chronodiversiteit in onze leefomgeving en daarmee ook voor een bewustwording van onze positie als culturele erfgenamen én erflaters in een polychrone cultuur.

Intussen komt de praktische houdbaarheid van de moderne monumenten –met al hun dubbelzinnigheid– steeds meer in de knel door latere veranderingen in gebruik, beheer, materiaalgedrag en hoger opgeschroefde comfort- en milieu- of Arbo-eisen. Dan is niet alleen waakzaamheid geboden voor de materiële instandhouding maar ook voor het herkenbaar houden van de immateriële waarden van het architectonisch concept dat immers de grondslag vormt voor alle behoudsinspanningen.

Kennis van het cultureel erfgoed is slechts in beperkte mate verspreid, bij specialisten en amateurs, terwijl talloze 'leken' sleutelposities bekleden voor het cultuurbehoud, wat vaak in het tegendeel uitpakt. In de negentiende eeuw maar zeker ook in de twintigste eeuw blijken gezagsdragers zich meer zorgen te maken om de publieke schatkist dan om de (publieke) cultuurschatten, van Muiderslot tot Mondriaan.

Het voortbestaan van het bijzondere culturele erfgoed van de buitenplaatsen, dat ik bij uitstek polychroon zou willen noemen omdat het uit verschillende tijdperken bijeen is gebracht, komt steeds meer in de knel door de modernisering van de maatschappij, die nieuwe woonwijken en snelwegen wil en geen ongelijke behandeling bij vererving.

Mutatis mutandis geldt hetzelfde voor de steeds kleiner wordende groep boeren die nog wonen en werken op historische boerderijen, hoewel deze nooit de pretentie van ”grote architectuur” hebben gehad. Ook het agrarisch erfgoed is aan grote veranderingen onderhevig onder invloed van technologie en massaconsumptie. Het boerenbestaan staat meer en meer onder druk door allerlei externe ontwikkelingen.

Stedeling regeert
Tegenwoordig zijn het steeds meer de nieuwgekomen stedelingen die de kwaliteit en de toekomst van het culturele erfgoed bepalen en die bij voorkeur denken in termen van dynamiek en vernieuwing in plaats van continuïteit en geleidelijke verandering. Op zichzelf is het al eeuwen zo dat stedelingen de cultuur domineren, met name in Nederland. Nieuw is echter dat het historisch besef is gedaald en de traditionele binding met de eigen woonplaats sterk aan het verwateren is tengevolge van onder meer forensisme en job-hopping. Terwijl Nederland steeds meer wordt volgebouwd, wordt een cultureel en historisch leeg landschap gecreëerd zonder identiteit, zonder herkenbaar verleden.

Tegenover de royale testamenten en legaten van cultuurminnende particulieren stelt de overheid niet veel meer dan een publiek testimonium paupertatis voor het collectieve cultuurbezit en de openbare ruimte. De fundamentele betekenis van het cultureel erfgoed voor de maatschappij is nu juist dat het van generatie op generatie kan worden overgedragen en daarom een langetermijnvisie vraagt voor een duurzaam behoud van de historische materie en de bijbehorende immateriële waarden.

Wij dienen het culturele erfgoed te beheren als goede culturele rentmeesters (wat principieel verschilt van het ondernemerschap).

Wat ik met mijn pleidooi voor een polychrone cultuur wil bereiken is een andere attitude tegenover het reeds gemaakte. In plaats van alles in dienst te stellen van snel gewin of van het nieuwe, omwille van het nieuwe, zou ik meer onderzoek voor cultuurbehoud en continuïteit willen bevorderen.

De auteur is bijzonder hoogleraar cultureel erfgoed vanwege de Victor de

Stuersstichting aan de Universiteit Maastricht en verbonden aan de Rijksdienst voor de Monumentenzorg.