Forum 31 maart 2001

Euthanasiewet is
kreupel werkstuk

Voorstanders van euthanasie beginnen al in een juichstemming te komen. Nog ruim een week en dan zal de Eerste Kamer het wetsvoorstel voor verruiming van de euthansieregels aannemen, zo is de verwachting. Dr. Th. A. M. van der Horst vindt de juichstemming onterecht. De nieuwe wet rammelt namelijk juridisch aan veel kanten. En de regering schuift de grote problemen die eraan zitten te komen rond de wet ver voor zich uit.

Bij de Eerste Kamer is momenteel in behandeling een wetsontwerp inzake partiële legalisering van euthanasie. De tegenstanders van euthanasie en geliberaliseerde euthanasiewetgeving zijn al weken lang druk doende alle zeilen bij te zetten om aanvaarding van dit wetsvoorstel te voorkomen. Maar er zijn ook voorstanders. Hebben die nu reden om de regering een loflied toe te zingen voor al het prachtige werk dat zij bezig is tot stand te brengen? Dit is nog maar zeer de vraag.

Volgens het wetsontwerp krijgen bepaalde personen –namelijk artsen– de bevoegdheid om onder zekere voorwaarden straffeloos bepaalde andere personen –namelijk patiënten– te doden. Dat is waarlijk niet gering. Uiteraard vergt de rechtszekerheid dat de wet iedere twijfel volledig uitsluit omtrent de vraag wie arts is in de zin van de wet en wie patiënt. Het wetsontwerp dateert al van augustus 1999. Sedertdien is vanuit het parlement bij herhaling aan de regering gevraagd de beide begrippen duidelijk te definiëren. Tot op de dag van vandaag is de regering er niet in geslaagd dergelijke definities te leveren. Derhalve blijft in het vage wie precies de dodende bevoegdheid krijgen en ook ten aanzien van wie precies die bevoegdheid kan worden toegepast.

Medisch handelen
Een arts die een patiënt mag doden; dat is een gedachte waar men wel even aan moet wennen. Vandaar de vraag: Behoort toepassing van euthanasie eigenlijk wel tot het beroep van de arts als zodanig? Is dat wel medisch handelen?

Daar heeft de regering iets heel origineels op bedacht. Het is wel medisch handelen, maar geen normaal medisch handelen. Het enige en voorzienbare effect van zo'n mededeling kan alleen maar een nieuwe vraag zijn: Wat is dat, niet normaal medisch handelen? Antwoord van de regering: Dat is geen normaal medisch handelen dat valt onder bepaalde (door de regering genoemde) wetsartikelen. Alweer een antwoord waar niemand iets aan heeft. Maar het laat wel duidelijk zien dat de regering ook op dit punt niet bij machte is in heldere bewoordingen precies te zeggen waar zij het over heeft.

Zonder twijfel zijn er personen die zich gelukkig prijzen dat er nu eindelijk een wet komt die het zelfbeschikkingsrecht en het recht op een milde dood erkent. Deze mensen maken zich echter blij met niets, want dergelijke rechten zijn in het wetsvoorstel niet opgenomen. Sterker nog, de regering heeft ook nog zeer onlangs bij herhaling laten weten dat, al mag in bepaalde omstandigheden een arts gevolg geven aan een euthanasiewens, dit nooit kan worden uitgelegd als een recht op zelfbeschikking en evenmin als een afdwingbaar recht op een milde dood.

Regering gokt
Het ontbreekt de regering verder aan concreet inzicht in wat zij beoogt. Volgens de thans geldende regeling moet een arts die euthanasie heeft gepleegd zijn daad melden bij de daartoe aangewezen autoriteit. Zeer veel artsen laten die meldingsplicht echter voor wat zij is; zij geven een valse overlijdensverklaring af en onttrekken zich op die manier aan toetsing. Wat de regering nu met haar wetsvoorstel nastreeft is: aanmerkelijke vergroting van de meldingsbereidheid van de euthanaserende artsen. Welk meldingspercentage binnen welke tijd streeft de regering na? aldus een vraag vanuit de Eerste Kamer. Antwoord van de regering: Dat weten wij niet.

En wat, wanneer na verloop van tijd blijkt dat ondanks de nieuwe wet de meldingsbereidheid niet is toegenomen? Antwoord van de regering: Dan moeten wij nagaan wat de oorzaak daarvan is.

En wat, wanneer uit het evaluatieonderzoek dat dit voorjaar van start gaat, blijkt dat ook de toetsingscommissies niet tot verhoging van de meldingsbereidheid hebben geleid? Antwoord van de regering: Dat zien we dan wel weer.

Conclusie: de regering regeert niet, maar gokt maar wat – en dat is dan bovendien gokken met een kwade kans, want de regering heeft nog pas een paar weken geleden met zoveel woorden moeten erkennen dat de laatste gegevens een daling van het aantal meldingen laten zien.

Vertrouwen ondermijnd
Zoals gezegd, de regering streeft met haar wetsvoorstel naar een grotere meldingsbereidheid van de euthanaserende artsen. Dit streven is echter gedoemd te mislukken. De nieuwe regeling immers sluit risico's voor de meldende artsen geenszins uit. Euthanaserende artsen zullen er dan ook ongetwijfeld in groten getale mee doorgaan om door middel van het afgeven van valse overlijdensverklaringen het misdrijf van valsheid in geschrift te plegen en op die manier de begane euthanasie te verdonkeremanen. Dat mag met des te meer zekerheid worden verwacht, omdat de regering recentelijk zowel aan de Tweede Kamer als aan de Eerste Kamer heeft medegedeeld niet in staat en ook niet bereid te zijn ook maar iets tegen dit criminele artsengedrag te ondernemen.

Daarmee ontstaat een maatschappelijk probleem van niet gering te schatten betekenis. Wanneer immers tal van artsen er geen bezwaar in zien om door middel van een misdrijf ter wille van hun eigen belang de waarheid te verdoezelen, ondermijnen zij het vertrouwen dat eenieder zonder meer en als vanzelfsprekend in de artsen moet kunnen stellen. En dat is dan de prijs die de gemeenschap voor de nieuwe wet moet betalen.

Kreupel
Nu terug naar de vraag die hierboven is gesteld: Biedt het wetsvoorstel aan de voorstanders van gelegaliseerde euthanasie inderdaad reden tot juichen? Wie zich er blind op wil staren dat euthanaserende artsen voortaan ongehinderd hun gang kunnen gaan, moet dat juichen vooral niet laten. Maar wie ook oog heeft voor de goede werking van de parlementaire democratie die een reële gedachtewisseling tussen regering en parlement vergt, voor het belang van de rechtszekerheid, voor het vertrouwen dat we in de artsenstand moeten kunnen stellen, zou nu tot de regering moeten zeggen: Alles goed en wel, maar u moet wel komen met een behoorlijk, goed doordacht wetsvoorstel en niet met een kreupel werkstuk dat de toets der wetgevingstechnische kritiek niet kan doorstaan en alleen maar een blamage betekent voor het Nederlandse rechtssysteem.

De auteur is oud-secretaris en oud-voorzitter van de juristenvereniging Pro Vita.