Forum 24 maart 2001

Zonder uitleg is de
Bijbel een gesloten boek

Door dr. Hans Ester
Waarom draait de discussie over de verhouding van geloof en literatuur? Ik vat de door ds. Van der Meij gestelde vragen in eigen woorden samen. Het probleem is dat twee teksten tegenover elkaar lijken te staan. Ten eerste is er de verzameling teksten die wij de Bijbel noemen. Dat is het Boek der boeken dat de geschiedenis van de mensheid omspant, vanaf de schepping tot de jongste dag. Daarin vinden wij het leven van alle schepselen, alsmede ons persoonlijke leven beschreven. Het is deze Tekst die ons ter lering en inspiratie is geschonken. Het is voornamelijk een verhalende tekst, soms overgaand in poëzie –zoals het Hooglied–, soms gebruikmakend van de dialoog als ware het een bedrijf uit een toneelstuk. Naast de Bijbel hebben we een grote verzameling andere teksten, soms geïnspireerd door de Schrift, soms anoniem, vaak afkomstig van een identificeerbaar individu.

Hoe verhouden nu deze twee teksten zich tot elkaar? Wanneer gaat de tweede tekst –de uit de wereld afkomstige– de eerste tekst, de Bijbel, overwoekeren? Wanneer dreigt het gevaar dat de Bijbel naar de achtergrond verschuift en onder het stof komt te liggen?

Twee werelden
Zonder uitleg is de Bijbel een gesloten boek. De taal van het geschreven boek gaat over naar de taal van het begrepen woord. De Bijbel lezen betekent het tot leven wekken van de letter tot een levende voorstelling en tot een levend gevoel. Of wij ons ervan bewust zijn of niet, wij verwerken onszelf, ons leven en ons eigen verhaal in het proces van begrijpen. Zonder die hechte relatie met ons leven blijft de tekst over Jakob en Ezau, Sulamith, Ruth en Boaz, Saulus en Paulus leeg. De rijkdom aan betekenis krijgt dan geen kans zich in ons leven te ontplooien. Dat wij de moeite nemen om deze tekst te bevragen en de verhalen niet links laten liggen vindt zijn oorsprong in ons geloof dat God zich in deze tekst tot ons en over ons uitspreekt. De Bijbel bevat de geschiedenis van ons heil. De zin „Neem en lees”, die Augustinus op een dag ”toevallig” hoorde, geldt ook voor ons. We kunnen hieraan toevoegen: „En begrijp de betekenis van het gelezene voor jouw leven.”

Het gevaar dat theologisch doordesemde en naar binnen gerichte taal bedreigt, is de verschraling van iets krachtig levends tot totale futloosheid. Dat is de taal die D. Hogenbirk in zijn kostelijke romanschetsen met de titel ”Neveldijk” (1930) zo prachtig op de korrel neemt: „Het is gemakkelijker een vroom mensch te schijnen, dan een vroom mensch te zijn” (blz. 236). Als gelovige christenen de niet-gelovigen op een afstand willen houden, is het aan te raden om vooral de theologische geheimtaal te cultiveren. De buitenwereld reageert daar allergisch op. En wij blijven berooid achter. Dit is niet als verwijt aan ds. Van der Meij bedoeld. Ik probeer een negatieve houding te signaleren waaraan ik ook het mijne heb bijgedragen. De vragen van ds. Van der Meij zijn een waardevolle omschrijving van het burgerzijn van twee werelden waarin wij ons bevinden en waarin wij van de ene naar de andere wereld een bemiddelende rol moeten spelen.

Geloof en literatuur
Om de taal van de Bijbel levend te houden en zo te vertolken dat die taal het hart van de mens van nu raakt, is kennis van het leven onontbeerlijk. Het voorstellingsvermogen van de mens is nodig om de overgang van woord naar betekenis te maken. Er zijn vele begaanbare wegen om het leven in de volle breedte te leren kennen. De weg van de literatuur is niet de minste. Sinds de klassieke Oudheid speelt de letterkunde een voorname rol binnen de Europese cultuur. Het christelijk geloof heeft daaraan een eigen invulling gegeven vanaf de Middeleeuwen tot in onze eigen tijd. Deze rol van de literatuur is gebaseerd op de enorme voorstellingskracht die het woord in ons mensen kan hebben, samen met het plezierige effect van ontspanning en groeiend inzicht in de samenhang der dingen. Ik denk hierbij automatisch aan het kind als beginnend lezer, het kind dat bovenal harmonie, levensvreugde, vertrouwen en humor nodig heeft om tegen het leven opgewassen te zijn.

Grenzen
Maar, zo val ik mijzelf in de rede, het ”leven” is toch een veel te abstract en vaag begrip? Hoe kan kennis van zoiets algemeens, van zo'n morele wirwar vruchtbaar inwerken op ons schriftverstaan? Ik denk dat dat kan, omdat wij niet weerloos zijn tegenover al die verbeeldingen van het leven die wij op onze weg tegenkomen. Om mijn centrale gedachte aanschouwelijk voor te stellen denk ik aan een spiraalbeweging die ik maak vanuit het geloof naar de literatuur, en vervolgens terug naar het geloof. Het geloof in Christus maakt mij tot betrokkene bij het leven. De literatuur is een van mijn bronnen om van zeer nabij met het leven bezig te zijn. Literatuur scherpt mijn blik voor wat essentieel is in het menselijk bestaan: tederheid, de unieke andere mens, het kind, de liefde, ziekte, aftakeling, dood, schuld, vertrouwen en genade. De aanscherping van mijn levensbesef keert terug naar mijn geloof en mijn gebed om met nieuw elan in te werken op wat ik zie, lees en ervaar. Ik integreer de Bijbel in mijn leven. Ik zie de wereld in al haar aantrekkelijkheid en gebrokenheid. Ik lees opnieuw en verdiep door de dialoog met het gelezene mijn liefde tot God. Dan blijkt dat ik een kritische lezer en kijker ben geworden, een lezer die vanuit geloof, kennis en ervaring een gedegen oordeel heeft over wat er aan literatuur wordt geproduceerd.

Ik aarzel dan ook niet om mijn oordeel in moreel opzicht uit te spreken. Ik wind er geen doekjes om dat ik een gefundeerde afkeer heb van de ”Generatie Nix” en ook van de boeken die de charlatan Gerard Reve schreef. Zijn werk beschouw ik als ver onder de maat (van het leven in het licht van het geloof) en destructief voor de menselijke geest. Of mijn collega's van de afdeling Nederlands mijn oordeel delen, is voor mij van geen enkele betekenis. Op verzoek zal ik mijn mening echter graag motiveren. Sommige literaire stations beschouw ik inmiddels als gepasseerd. Die stations heten: Jan Wolkers, Remco Campert, W. F. Hermans. Andere schrijvers daarentegen zijn dierbare gespreksgenoten geworden: Hubert Lampo, Pierre H. Dubois, Dalene Matthee, Louis Krüger, Joke Verweerd. Ja, er zijn grenzen aan wat ik als literatuur kan accepteren en verwerken. Die grenzen zijn bepaald door de grenzen aan de dialoog, door de uiterste puntjes van waar ik vanuit mijn gedachten over God en over het leven nog tot een gesprek bereid ben.

Het CLO is gelukkig meer dan de opvattingen van zijn voorzitter – al wordt er serieus naar geluisterd en over gediscussieerd. Het CLO hoopt een steentje bij te dragen aan de door het geloof aangeraakte, aangedane literatuur. Het hoopt via de letterkunde zodanig met de volheid van het menselijk leven bezig te zijn dat ongelovige buitenstaanders nieuwsgierig zullen worden. Nieuwsgierig naar de waarden die hun bron hebben in het geloof in onze verlosser Jezus Christus.

De auteur is voorzitter van het Christelijk Literair Overleg.