Forum 10 maart 2001

Roken in de consistorie

Door J. C. Karels
Bijna de helft van de Nederlandse bisschoppen rookt. Onder de elf bisschoppen zijn zes niet-rokers, blijkt uit een inventarisatie van het rooms-katholieke blad Een-twee-een. Kardinaal Simonis is zelfs een „stevige roker.” Ook veel predikanten in de gereformeerde gezindte weten sigaret en sigaar te vinden. Maar het zou beter zijn als er in de consistoriekamer en rond synodetafels geen rook hing.

Ds. H. J. Boiten, voormalig preses van de gereformeerd vrijgemaakte synode (1999), noemt zichzelf „een vakantieroker. Met de stelling ben ik het van harte eens. Onze kerkgebouwen in Amersfoort zijn rookvrij. Als mensen willen roken tijdens de synode steken ze buiten een sigaret op. Ik vind het terecht dat tegen roken gewaarschuwd wordt, maar heb er geen enkel bezwaar tegen zolang je het de baas blijft. Het probleem van roken is de verslaving. Als je verslaafd bent heeft de sigaar jou en dan ben je een keer de sigaar.”

Een predikant van de Gereformeerde Gemeenten, zelf roker, denkt dat roken in kerkelijke vergaderingen „al een beetje achterhaald is. Bij ons wordt niet meer gerookt. Ook als ik voor preekbeurten elders kom, wordt er niet gerookt, en moet ik om een asbak vragen. Onder predikanten neemt het roken af.”

E. Balk, arts-internist in het ziekenhuis de Gelderse Vallei in Ede en ouderling-kerkvoogd: „Als bisschop en predikant heb je een soort voorbeeldfunctie. Het lichaam is een tempel van de Heilige Geest. Je moet het goed verzorgen. Roken hoort daar niet bij. Als een predikant rookt, is het moeilijker tegen gemeenteleden te zeggen: Doe dat niet. De predikant is een openbaar persoon, er wordt naar hem gekeken, hoewel hij niet anders is dan anderen. Op onze kerkelijke vergaderingen in hervormd Ede wordt niet gerookt. Onder de mannelijke bevolking neemt het roken af. Omdat onze kerkenraden toch een beetje een mannenmaatschappij zijn, zie je daar het roken gelukkig afnemen.”

Theo Pleizier, theologisch student in Utrecht, gelegenheidsroker en organisator van een avond voor ”Voetianen” die het leuk vonden eens met elkaar een sigaar te roken: „Ik ben het er helemaal mee eens dat in consistoriekamers en rond synodetafels geen rook hangt. We hebben in Nederland de afspraak gemaakt dat in publieke ruimten niet wordt gerookt. Dat is met het oog op de volksgezondheid een goede afspraak. Maar onderscheid maken tussen predikanten en niet-predikanten doet nergens toe. Als predikant en ambtsdrager heb je ergens wel een voorbeeldfunctie voor de gemeente, maar dan is het punt van discussie of roken daarvan onderdeel is. Als je als ambtsdrager een stevige roker bent, moet je je realiseren dat dit een belemmering kan zijn voor de uitoefening van je ambt, met name in de pastorale setting. Dan trek je het iets breder dan de vergadertafel.”

Voormalig roker koster M. W. Petersen van de gereformeerde gemeente in Gouda: „Ik rook zelf al 24 jaar niet meer. Dat maakt het wat makkelijker erover te praten. Met de stelling ben ik het eens. Bij ons op de kerkenraadsvergaderingen wordt al sinds halverwege de jaren tachtig niet meer gerookt. In de consistorie en de zalen zijn asbakken taboe. Ik ben hier in 1976 gekomen. Het roken lag toen best wel gevoelig. Sommige mensen meenden niet te kunnen vergaderen zonder te roken. Het was toen een heel normaal verschijnsel dat er op kerkenraadsvergaderingen en ledenvergaderingen werd gerookt. Begin jaren tachtig heb ik, ook op verzoek van anderen, het offensief ingezet. We begonnen met voor de pauze niet te roken. Dat werd dan na de pauze weer driftig ingehaald. Kort daarop is ingesteld dat alleen in de pauze in de hal wordt gerookt. En nog steeds is de hal de rookruimte, hoewel je ziet dat het verschuift naar de kleine buitenhal. Ik denk dat dit te maken heeft met het feit dat roken niet meer zo geaccepteerd is als vroeger.”

Drs. B. Belder, hervormd ouderling in de jaren 1987-2000 en europarlementariër: „Ik ben mordicus tegen het roken in kerkelijke vergaderingen en in publieke ruimten. Vroeger hadden we daar minder oog voor. Dat is nu veranderd. In vergelijking met vroeger zijn we erop vooruitgaan. Hier in Apeldoorn werd tijdens de kerkenraadsvergadering nooit gerookt. Er was een ambtsbroeder die zijn pijp wel meenam, maar hij stak die buiten vrolijk op. Voor matig roken heb ik begrip. Persoonlijk rook ik graag een corona, in de tuin met een boek. Vrouwen en kinderen houden zich dan niet in mijn buurt op.”

T. Drost, diaken van de gereformeerde gemeente in Gouda, zelf pijproker: „Het is inmiddels gewoonte geworden om tijdens vergaderingen niet te roken. Zeker wanneer iemand er last van heeft, is dat vanzelfsprekend. Wel ben ik beducht voor twee zaken. Het lijkt tegenwoordig voor velen een must om zich tegenover roken en rokers zeer agressief en onverdraagzaam op te stellen. Het tweede bezwaar kwam ik tegen bij contacten met baptisten uit de Oekraïne, waar men het roken bestempeld als een verontreiniging van het lichaam, terwijl men dat lichaam rein aan Christus aan wil kunnen bieden. Er is dan sprake van een zekere werkheiligheid. Voor rokers en niet-rokers geldt dat we deel uitmaken van een samenleving. Dit betekent dat we eigen gevoelens niet superieur achten boven die van anderen.”