Er valt nog heel
wat te vasten
Door G. Roos
Directeur Ton Verlind zegt op de vastenwebsite van de KRO dat
het zich onthouden van eten en drinken voor veel rooms-katholieken geen
religieuze betekenis meer heeft. Wie een beetje kennis neemt van literatuur
raakt spoedig bereid die uitspraak bij te vallen. Een simpel, dun catechisatieboekje
uit de jaren dertig van de vorige eeuw –voorzien van de handtekening van
monseigneur Joannes Petrus Huibers van Haarlem– somt de vijf geboden van
de 'Heilige Kerk' op. Eén daarvan is: „Gij zult op onthoudingsdagen
geen vleesch gebruiken en op vastendagen vasten.” Maar wie de een halve
eeuw later verschenen, lijvige ”Katholieke Katechismus voor volwassenen”
opslaat, moet erg zijn best doen zoiets te vinden. Het bisschoppelijk boek
zwijgt niet over vasten. Het heet „kerkelijke overlevering.” Vasten blijkt
een middel om ascese te beoefenen; standvastig pogen alles af te leggen
wat niet met de geest van Jezus Christus overeenstemt. Dagelijkse boetvaardigheid
„kan zich uiten” in vasten, gebed en aalmoezen. Het verplichte karakter
lijkt te wijken.
Volgens Verlind kan iedereen vasten. Ook los van religie. Als kanttekening
bij de waan van alledag. Als een soort protest dus. Daar valt echter op
af te dingen. Vasten is niet los te koppelen van godsdienst. Vasten is
juist een typisch religieus gebruik. Voor Joden. Hun voornaamste vastendagen
zijn de grote verzoendag, de dag van de verwoesting van de tempel en de
dag die voorafgaat aan het poerimfeest. Voor moslims. De islam kent ramadan
als vastenmaand. Voor christenen. Rond de vierde eeuw ontstond de veertigdaagse
vasten als voorbereiding op het paasfeest. Daarna groeide het aantal vastendagen.
Het in praktijk brengen van deze onthouding kreeg vanaf die tijd steeds
meer iets verdienstelijks. Het diende niet slechts om zinnelijke lusten
te doden, maar ook om tijdelijke straffen te voldoen.
Maar na de Tweede Wereldoorlog is er inderdaad sprake van vergaande
verzachting van de vroeger vrij strenge vastenwet. Sedert 1967 fungeren
in Nederland alleen nog aswoensdag –de eerste dag van de veertigdaagse
vastentijd voor het paasfeest– en Goede Vrijdag als verplichte vasten-
en onthoudingsdagen.
De Reformatie veroordeelde het vasten niet, maar brak met het verdienstelijk
karakter ervan. Calvijn waarschuwde tegen de rooms-katholieke praktijk.
Artikel 66 van de onder behoudende gereformeerden nog altijd geprezen Dordtse
Kerkorde beveelt de predikanten „in tijden van oorlog, pestilentie, dure
tijd, zware vervolging der kerken en andere zwarigheden” de overheid te
vragen „dat door hare autoriteit en bevel, openbare vast- en biddagen aangesteld
en geheiligd mogen worden.” En artikel 4 spoort aan tot vasten en bidden
bij het toelaten van dienaren des Woords „die tevoren in de dienst niet
geweest zijn.”
Oude theologanten als Johannes à Marck en Willem Teellinck waren
ervoor. Maar vasten speelt in reformatorische kring nú nauwelijks
nog een rol. Het raakte in de zeventiende en achttiende eeuw in onbruik.
Bij de Afscheiding was sprake van nieuwe aandacht voor onthouding van spijzen.
Totdat de overheid de vervolging staakte. Dr. A. Kuyper bepleitte het in
het zesde deel van ”Uit het Woord”. Dr. H. Bavinck deed hetzelfde in zijn
”Magnalia Dei”. Maar desondanks weegt vasten anno 2001 waarschijnlijk zwaarder
onder evangelischen dan bij het geestelijk nageslacht van Calvijn.
In bepaalde rooms-katholieke verbanden handhaaft zich de aloude verdienstelijkheid.
Maar bij deze en gene lijkt het karakter van vasten veranderd. Net als
dat van het christen zijn. Niet langer geven 'goede werken' of genade de
toon aan. De mondigheid van de individuele mens manifesteert zich. Oorspronkelijk
religieuze gebruiken en begrippen ontvingen een andere invulling. Ook vasten
–in dat opzicht ligt het dicht bij de hongerstaking– ging fungeren als
protest tegen onrecht. De boze daden van anderen. Machthebbers en uitbuiters
in de derde wereld bijvoorbeeld. Zodat verandering van de maatschappelijke
orde 'bekering' ging heten.
Volgens mediadirecteur Verlind kan vasten heden op verschillende manieren.
„Van minder eten en drinken en geen televisie kijken tot meer belangstelling
aan de dag leggen voor de eigen sociale omgeving en onthaasten.” Het zal
wel. Maar soberheid, ascese of boetvaardigheid schieten in bijbels licht
tekort indien zij blijven hangen in het hier en nu en zich uitsluitend
richten op het menselijke.
Dat wisten de oudtestamentische profeten ook al. Vasten moest in hun
oog vooral fungeren als zich onthouden van ongerechtigheid tegenover God
en daardoor ook ten opzichte van de naaste. „Is niet dit het vasten, dat
Ik verkies, dat gij losmaakt de knopen der goddeloosheid, dat gij ontdoet
de banden des juks, en dat gij vrij loslaat de verpletterden, en alle juk
verscheurt?” vraagt de profeet Jesaja. Op die manier krijgt vasten gestalte
in iemands persoonlijke bekering. Zodat de structuren waarin hij of zij
verkeert mee veranderen. Natuurlijk sluit het onthouding van spijs of drank
niet uit. Maar wel de daarin al door oud Israël gelegde verdienste.
De knopen van ongerechtigheid losmaken, betekent slavernij en woeker
loslaten, die zich stellig ook in allerlei moderne vormen manifesteren.
Het betekent de „tot niet gebrachten” oprichten en bijstaan. Niet met vrome
voorwendsels van menslievendheid, maar als oprechte dienst aan God en de
naaste. In relatie tot Zijn liefdegeboden. „Werken des lichts doen”, zeggen
de kanttekenaren op de Statenvertaling. En dat kan niet zonder een levende
relatie met de Allerhoogste. De knopen losmaken, houdt in: de innerlijke
band met het onrecht verbreken. Het zich onthouden van zonden. De oude
mens laten sterven ten gunste van de opstanding van de nieuwe. Dat is onmogelijk
voor de mens van nature.
Er valt nog heel wat te vasten in reformatorische kring. En dan gaat
het niet primair over etentjes en diners, beschaafde feestjes of goed en
in het gareel gekleed gadeslaan van het kwaad van de ander. Ook dat. Maar
vooral over de knopen der goddeloosheid in ieders eigen, persoonlijke leven.
Over onze onwaarachtigheid en gewetenloosheid. Op de dagelijkse werkvloer.
Allereerst. Net als de 'wereld'. Maar tevens in onze zuilvormige structuren.
En aan bestuurs- en kerkenraadstafels. „Dan zal uw licht voortbreken als
de dageraad.” |