Forum 10 maart 2001

Er valt nog heel
wat te vasten

Door G. Roos

Directeur Ton Verlind zegt op de vastenwebsite van de KRO dat het zich onthouden van eten en drinken voor veel rooms-katholieken geen religieuze betekenis meer heeft. Wie een beetje kennis neemt van literatuur raakt spoedig bereid die uitspraak bij te vallen. Een simpel, dun catechisatieboekje uit de jaren dertig van de vorige eeuw –voorzien van de handtekening van monseigneur Joannes Petrus Huibers van Haarlem– somt de vijf geboden van de 'Heilige Kerk' op. Eén daarvan is: „Gij zult op onthoudingsdagen geen vleesch gebruiken en op vastendagen vasten.” Maar wie de een halve eeuw later verschenen, lijvige ”Katholieke Katechismus voor volwassenen” opslaat, moet erg zijn best doen zoiets te vinden. Het bisschoppelijk boek zwijgt niet over vasten. Het heet „kerkelijke overlevering.” Vasten blijkt een middel om ascese te beoefenen; standvastig pogen alles af te leggen wat niet met de geest van Jezus Christus overeenstemt. Dagelijkse boetvaardigheid „kan zich uiten” in vasten, gebed en aalmoezen. Het verplichte karakter lijkt te wijken.

Volgens Verlind kan iedereen vasten. Ook los van religie. Als kanttekening bij de waan van alledag. Als een soort protest dus. Daar valt echter op af te dingen. Vasten is niet los te koppelen van godsdienst. Vasten is juist een typisch religieus gebruik. Voor Joden. Hun voornaamste vastendagen zijn de grote verzoendag, de dag van de verwoesting van de tempel en de dag die voorafgaat aan het poerimfeest. Voor moslims. De islam kent ramadan als vastenmaand. Voor christenen. Rond de vierde eeuw ontstond de veertigdaagse vasten als voorbereiding op het paasfeest. Daarna groeide het aantal vastendagen. Het in praktijk brengen van deze onthouding kreeg vanaf die tijd steeds meer iets verdienstelijks. Het diende niet slechts om zinnelijke lusten te doden, maar ook om tijdelijke straffen te voldoen.

Maar na de Tweede Wereldoorlog is er inderdaad sprake van vergaande verzachting van de vroeger vrij strenge vastenwet. Sedert 1967 fungeren in Nederland alleen nog aswoensdag –de eerste dag van de veertigdaagse vastentijd voor het paasfeest– en Goede Vrijdag als verplichte vasten- en onthoudingsdagen.

De Reformatie veroordeelde het vasten niet, maar brak met het verdienstelijk karakter ervan. Calvijn waarschuwde tegen de rooms-katholieke praktijk. Artikel 66 van de onder behoudende gereformeerden nog altijd geprezen Dordtse Kerkorde beveelt de predikanten „in tijden van oorlog, pestilentie, dure tijd, zware vervolging der kerken en andere zwarigheden” de overheid te vragen „dat door hare autoriteit en bevel, openbare vast- en biddagen aangesteld en geheiligd mogen worden.” En artikel 4 spoort aan tot vasten en bidden bij het toelaten van dienaren des Woords „die tevoren in de dienst niet geweest zijn.”

Oude theologanten als Johannes à Marck en Willem Teellinck waren ervoor. Maar vasten speelt in reformatorische kring nú nauwelijks nog een rol. Het raakte in de zeventiende en achttiende eeuw in onbruik. Bij de Afscheiding was sprake van nieuwe aandacht voor onthouding van spijzen. Totdat de overheid de vervolging staakte. Dr. A. Kuyper bepleitte het in het zesde deel van ”Uit het Woord”. Dr. H. Bavinck deed hetzelfde in zijn ”Magnalia Dei”. Maar desondanks weegt vasten anno 2001 waarschijnlijk zwaarder onder evangelischen dan bij het geestelijk nageslacht van Calvijn.

In bepaalde rooms-katholieke verbanden handhaaft zich de aloude verdienstelijkheid. Maar bij deze en gene lijkt het karakter van vasten veranderd. Net als dat van het christen zijn. Niet langer geven 'goede werken' of genade de toon aan. De mondigheid van de individuele mens manifesteert zich. Oorspronkelijk religieuze gebruiken en begrippen ontvingen een andere invulling. Ook vasten –in dat opzicht ligt het dicht bij de hongerstaking– ging fungeren als protest tegen onrecht. De boze daden van anderen. Machthebbers en uitbuiters in de derde wereld bijvoorbeeld. Zodat verandering van de maatschappelijke orde 'bekering' ging heten.

Volgens mediadirecteur Verlind kan vasten heden op verschillende manieren. „Van minder eten en drinken en geen televisie kijken tot meer belangstelling aan de dag leggen voor de eigen sociale omgeving en onthaasten.” Het zal wel. Maar soberheid, ascese of boetvaardigheid schieten in bijbels licht tekort indien zij blijven hangen in het hier en nu en zich uitsluitend richten op het menselijke.

Dat wisten de oudtestamentische profeten ook al. Vasten moest in hun oog vooral fungeren als zich onthouden van ongerechtigheid tegenover God en daardoor ook ten opzichte van de naaste. „Is niet dit het vasten, dat Ik verkies, dat gij losmaakt de knopen der goddeloosheid, dat gij ontdoet de banden des juks, en dat gij vrij loslaat de verpletterden, en alle juk verscheurt?” vraagt de profeet Jesaja. Op die manier krijgt vasten gestalte in iemands persoonlijke bekering. Zodat de structuren waarin hij of zij verkeert mee veranderen. Natuurlijk sluit het onthouding van spijs of drank niet uit. Maar wel de daarin al door oud Israël gelegde verdienste.

De knopen van ongerechtigheid losmaken, betekent slavernij en woeker loslaten, die zich stellig ook in allerlei moderne vormen manifesteren. Het betekent de „tot niet gebrachten” oprichten en bijstaan. Niet met vrome voorwendsels van menslievendheid, maar als oprechte dienst aan God en de naaste. In relatie tot Zijn liefdegeboden. „Werken des lichts doen”, zeggen de kanttekenaren op de Statenvertaling. En dat kan niet zonder een levende relatie met de Allerhoogste. De knopen losmaken, houdt in: de innerlijke band met het onrecht verbreken. Het zich onthouden van zonden. De oude mens laten sterven ten gunste van de opstanding van de nieuwe. Dat is onmogelijk voor de mens van nature.

Er valt nog heel wat te vasten in reformatorische kring. En dan gaat het niet primair over etentjes en diners, beschaafde feestjes of goed en in het gareel gekleed gadeslaan van het kwaad van de ander. Ook dat. Maar vooral over de knopen der goddeloosheid in ieders eigen, persoonlijke leven. Over onze onwaarachtigheid en gewetenloosheid. Op de dagelijkse werkvloer. Allereerst. Net als de 'wereld'. Maar tevens in onze zuilvormige structuren. En aan bestuurs- en kerkenraadstafels. „Dan zal uw licht voortbreken als de dageraad.”