Forum 3 maart 2001

Globalisering is ingrijpende aanslag op familieverband

Het verbreken van
verbanden brengt geen vrijheid

Door prof. dr. Harold O. J. Brown
Globalisering is het concept of ideaalbeeld dat ons zegt dat klein niet mooi is, maar armzalig en uit de tijd. Kleine verbanden moeten verdwijnen. Het land vervangt de familie. In plaats van individuele naties, die ieder in voorspoed en tegenspoed voor hun eigen nationale belang vechten, gaan we een „wereldgemeenschap” creëren.

Spreken we over „de familie”, dan gaat het naar mijn mening daarbij om een groep mensen die min of meer voor het leven verbonden is door een verbond, zowel in formele als in natuurlijke zin. Dat geldt voor elke familie, of we het nu hebben over de zogenaamde kernfamilie (man, vrouw en kinderen), of over de uitgebreide familie, met grootouders, ooms, tantes, neefjes en nichtjes en aangetrouwde familie. Globalisering is een wetenschappelijk of wiskundig klinkende term. We zouden het kunnen omschrijven als de situatie waarin nationale en regionale belangen ondergeschikt raken aan de zaken van de hele wereld, de hele globe. Gewoonlijk wordt de term gebruikt als we het hebben over economische veranderingen, de integratie van productie en andere economische activiteiten over nationale grenzen. Het kan echter ook sociale, culturele, taalkundige en zelfs religieuze integratie betekenen.

Efficiency en harmonie

Er zijn volgens voorstanders van globalisering twee belangrijke redenen voor het stichten van een wereldgemeenschap –een „global village”, zoals enkele enthousiastelingen die noemen– : de eerste is een economische, namelijk efficiency; de tweede is ideologisch, namelijk harmonie.

Wat zijn de economische voordelen van globalisering? Als economische grenzen en als in- en uitvoerrechten verdwijnen, zal de vrije markt ervoor zorgen dat de productie geconcentreerd wordt op plaatsen waar die het goedkoopst en het meest efficiënt is. Goederen en diensten komen beter en tegen lagere prijzen beschikbaar. Dit baat de consumptiemaatschappij van de ontwikkelde landen. De voorstanders van globalisering en het vrijemarktmechanisme verzekeren ons dat ten slotte iedereen beter af zal zijn wegens een wereldwijde vrije markt.

De tweede reden is ideologisch, misschien in zekere zin zelfs theologisch. Nationale, religieuze, culturele en etnische grenzen moeten verdwijnen. De naties moeten zich ontdoen van hun rechten met betrekking tot onderscheid, beschaving of bijzondere religieuze waarheid. Globalisering koestert de cultus van de mens, de abstracte mens. Ze heeft geen oog voor mannen, vrouwen, en kinderen die zich thuisvoelen binnen de familie. In de poging de wereld tot het thuis van ons allemaal te maken, kan globalisering er uiteindelijk toe leiden dat iedereen thuisloos, beroofd van familie, gemeenschap, taal en land wordt.

Er is sprake van een paradox. Globalisering belooft eenheid, maar ze leidt tot het verbreken van structuren. En die zijn het belangrijkst bij het brengen van eenheid in de menselijke samenleving. De structuren worden vervangen door de onpersoonlijke, anonieme, versnipperde massa.

Het idee van de broederschap van de mensheid wordt door vele religies verheerlijkt. Vele seculiere leiders verkondigen haar met verve. Maar die broederschap functioneert alleen wanneer ze echt de mogelijkheid krijgt als een ideaal te werken en niet wanneer ze opgelegd wordt door regeringen. Wanneer een poging gedaan wordt ze af te dwingen door regels van de overheid en bureaucratische maatregelen, versterkt door de media, bereikt het idee van universele broederschap het tegenovergestelde van wat wordt bedoeld. Als iedereen zich moet gedragen als broeders, zal niemand uiteindelijk zijn eigen broer of zus hebben. Zo verliest het idee van broederschap zijn oorspronkelijke betekenis. Als de apostel Petrus schrijft: „Eert een iegelijk; hebt de broederschap lief” (1 Petrus 2:17), dan maakt hij duidelijk een onderscheid tussen „een iegelijk” en „de broederschap”, zijn broeders en zusters in het geloof. Als iedereen mijn broeder is, heeft het woord broeder niets meer te betekenen. Ik meen dat het idee van globalisering, wanneer we een logische conclusie trekken, eindigt in een tegenstrijdigheid van woorden.
Isolering

Globalisering betekent uiteindelijk isolering. Hoe is deze stelling te verdedigen? Wanneer we een logische conclusie trekken –of moeten we zeggen: een logische absurditeit– zal globalisering niet betekenen, zoals het Amerikaanse motto zegt „e pluribus unum”, een uit velen, maar eerder „e pluribus chaos”, een chaos uit velen. Er zal geen eendracht en overeenstemming zijn, maar tweedracht en disharmonie. Het idee van een wereldwijde gemeenschap is onnatuurlijk. Als er iets universeels is, is er geen gemeenschap.

Aan het begin van dit nieuwe millennium wordt het als vanzelfsprekend beschouwd dat de hele wereld van vrede houdt en niets liever zou hebben dan dat. Maar er is vrijheid en er is vrijheid. En we moeten er zeker van zijn dat we weten welk soort vrijheid wordt aangeboden. De uitspraak „niets is verboden” kan in de praktijk gaan betekenen dat „alles verplicht is.”

Het was Rousseau die openhartig stelde dat het genoemde doel van de vrijheid datgene doet wat velen van haar aanbidders verwachten. De vrijheid 'bevrijdt' op haar manier. Ze verbreekt de banden die individuen aan elkaar verbinden en stelt hen helemaal ter beschikking van de staat. Rousseau veronderstelt dat het doel van ieder regeringsstelsel is het bereiken van het grootste gemeengoed. Daarbij zijn twee dingen van belang: vrijheid en gelijkheid. Als we werkelijk een geglobaliseerde wereldgemeenschap hebben, moeten vrijheid en gelijkheid de doelstellingen van de hele wereld zijn. Als alles vrij moet zijn, kan niets gebonden worden. Dat betekent de verwoesting van de familie, van iedere band die man en vrouw, ouder en kind, broer en zus bindt.
Vrede

Maar u zult natuurlijk tegenwerpen, dat dit nu juist niet is wat globalisering zou moeten brengen. De opzet kan toch niet het einde van alle families zijn? Het moet toch gaan om het bevorderen van één grote, gelukkige familie van alle wereldburgers. „Alle Menschen werden Brüder”, klinkt het in Ludwig van Beethovens Negende Symfonie. Maar één grote, gelukkige familie kan niet bestaan wanneer alle kleine families zijn verdwenen, en dat is wel wat het ideaal van globalisering betekent, ook al is het zich dat niet bewust.

Het idee van globalisering moet gaan brengen wat de eeuwenlange verkondiging van het Woord niet heeft kunnen bereiken: vrede op aarde. Maar houd dit in de gaten: nauwelijks één land, met uitzondering van enkele kleine landjes, is erin geslaagd echte sociale vrede binnen de eigen grenzen te vestigen. Heeft een verdediger van de globalisering zich al afgevraagd hoe dan verwacht kan worden dat de totale wereldgemeenschap, die enorme samenscholing van 6 miljard mensen, van duizenden talen, van 150 vreemde, ogenschijnlijk verenigde naties, datgene zal bereiken wat zelfs een klein land als het neutrale Zwitserland nauwelijks is gelukt?

Globalisering brengt geen vrede. Globalisering brengt geen vrijheid, maar gebondenheid in een bandeloze, verworden wereld. Niemand zal zich daar meer veilig voelen. We moeten terug naar een andere staats- en vrijheidsopvatting. Veel kunnen we leren van Jean Bodin uit de zestiende eeuw en Johannus Althusius uit de zeventiende eeuw. Beiden geloofden dat alle gezag van God komt, maar ze verschilden heel erg over wie het is aan wie God dat gezag meedeelt.

Volgens Bodin delegeert God het gezag aan de koning, die het dan doorgeeft aan zijn ministers en hun medewerkers, totdat het het laagste niveau bereikt van het gezin en het individu. Bodins leer is in overeenstemming met het goddelijk recht van koningen, maar net zo goed met andere autocratische staatsvormen, wanneer de juiste veranderingen aangebracht worden. Inderdaad, hoewel de wereldwijde gemeenschap waar op gehoopt wordt, God waarschijnlijk niet erkennen zal, zal die toch, net als de koning bij Bodin, moeten handelen overeenkomstig de absolute en onweerlegbare autoriteit waarmee zij van Godswege begiftigd is.
Autoriteit

In zijn ”Politica” begint Althusius ook met God, maar hij meent dat God autoriteit aan individuen meedeelt, niet aan regeringen. Gods verbond belooft „de mensen te beperken”, en niet de regeringen, om een uitdrukking van de Amerikaanse presbyteriaan A. A. Hodge te gebruiken. Menselijke individuen, die zijn geroepen om een verbondsrelatie met God te onderhouden overeenkomstig de inzettingen van de Tien Geboden. Zij komen ook in een verbondsrelatie met elkaar te staan. Het eenvoudigste en voornaamste verbond is het huwelijk dat man en vrouw verbindt, en het natuurlijke verbond dat bestaat tussen ouders en kinderen. Individuelen spreken samen af een gemeenschappelijk doel na je jagen, creëren collegia, die kunnen leiden tot de stichting van steden, provincies en uiteindelijk een rijk.

Naar de mening van Althusius is koninklijke autoriteit noch van Godswege aangewezen, noch democratisch toebedeeld aan een aparte autoriteit, maar stap voor stap opgebouwd. De soevereine autoriteit die wij de staat noemen, verrijst door de verbinding van kleinere gemeenschappen, met de familie als de kleinste en meest fundamentele onder hen. Inherent aan deze visie op de werkelijkheid is het belang van elk van de verschillende niveaus van onderlinge inzettingen of bemiddelende structuren.

De doelmatige garanties voor vrijheid en waardigheid waarmee we, volgens de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring, door onze Schepper begiftigd zijn, worden niet ontleend aan de staat of zijn grondwet, als die er al een heeft. Ze komen van de Schepper, maar ze moeten gehandhaafd worden door de aanwezigheid van bemiddelende instellingen, instellingen waarvan de leden afhankelijk zijn van elkaar en van elkaars voorspoed.

Als er „vrede op aarde” kan komen te midden van dit „dwaas en overspelig geslacht”, zal die niet komen door een gelijkstelling van de volken in globalisering, maar door een opbouw, stap voor stap, van de kleinste zichzelf respecterende eenheden, de families, tot grotere eenheden, tot het niveau van naties die elkaar kunnen respecteren omdat ze zelf gebaseerd zijn –op ieder niveau– op betrouwbare verbonden en wederzijds respect.

ô Prof. dr. Harold O. J. Brown is hoogleraar in de theologie en filosofie aan het Reformed Theological Seminary in Charlotte in de VS en directeur van het Center on Religion and Society.