Euthanasie hoort niet thuis bij EUDoor drs. A. A. C. de Rooij De pogingen die de eurofractie van RPF/SGP/GPV heeft ondernomen om in het Europees Parlement (EP) steun te verwerven voor een afkeurend oordeel over het binnenkort door de Eerste Kamer te behandelen euthanasievoorstel, doen sympathiek aan. Toch ligt er vanuit de stellingneming van de betrokken combinatie ten aanzien van het proces van politieke eenwording op ons continent, een spanningsveld. Het optreden is namelijk in strijd met de eigen opvattingen over de rol van het gemeenschappelijk Europa. De bedoelingen zijn prijzenswaardig. De vertegenwoordigers van de protestantse partijen in EU-verband willen een stem geven aan de diepe bezorgdheid die er leeft binnen christelijke kringen over de plannen van de paarse regering om hulp van artsen bij actieve levensbeëindiging, mits die voldoet aan de voorgeschreven zorgvuldigheidseisen, uit het Wetboek van Strafrecht te halen. Ons land loopt met deze stap internationaal voorop en ook elders rijzen er daarom vragen en heerst er ongerustheid. De europarlementariërs van RPF/SGP/GPV namen eind vorig jaar het voortouw om te proberen de kwestie op de Europese agenda te zetten. Zij vonden de christen-democraten aan hun zijde. Zonder de medewerking van die groepering de grootste in het EP zou het initiatief bij voorbaat kansloos zijn geweest. Dus ontstond er een gelegenheidscoalitie; niet meer dan dat, want in het verleden is wel duidelijk geworden dat het CDA inhoudelijk lang niet op dezelfde lijn zit. Voorzitter Van Rij benadrukte dat recent ook nog eens. Het was een vorig kabinet met een CDA-minister van Justitie dat reeds de deur opende tot een ruimere euthanasiepraktijk. De christen-democraten kunnen nu alleen maar vaststellen dat als men zich eenmaal op een hellend vlak begeeft, de ontwikkelingen moeilijk meer zijn te stoppen. Een officieel debat is er in het Europees Parlement tot nu toe niet gevoerd en of het op een later tijdstip alsnog gebeurt, moeten we betwijfelen. Socialisten, liberalen en groenen houden de boot af. Zij willen in geen geval een gedachtewisseling met als oogmerk de besluitvorming in Nederland te beïnvloeden. Het betreft immers een wijziging van het nationale strafrecht en de zeggenschap over dat beleidsonderdeel berust bij de afzonderlijke lidstaten en niet bij de EU, luidt hun formele argument. Dat raakt de kleine christelijke partijen op een gevoelige plek. Juist zij hameren er altijd op dat Europa zich niet moet bemoeien met van alles en nog wat. Een strikte toetsing aan de subsidiariteitsgedachte is nodig. Voorop gaat: wat nationaal kan, moet nationaal gebeuren, staat in het programma voor de Europese verkiezingen van 1999. In de vergaderzalen in Brussel en Straatsburg horen we de afgevaardigden deze visie voortdurend uitdragen. Dat deden zij bijvoorbeeld vorig jaar rond de totstandkoming van het handvest voor de grondrechten van de burger. Dat document geeft uitdrukking aan de waarden en normen van waaruit de Unie tracht te opereren. Het commentaar destijds vanuit RPF/SGP/GPV laat zich ongeveer als volgt samenvatten: er zitten waardevolle elementen in, onder meer over het recht op leven, maar per saldo wijzen we het toch af. Het is uiteindelijk bedoeld om te functioneren binnen één Europese staat en bij dat perspectief voelen wij ons niet thuis. Elke aanzet vanuit de EU tot een harmonisatie van de bepalingen in de sfeer van euthanasie zou, met een beroep op de verlangde strenge afbakening van taken, op fel verzet stuiten. Maar is het dan niet inconsequent en doet het niet opportunistisch aan om wél het Europese podium te gebruiken op het moment dat er wellicht een meerderheid valt te mobiliseren voor een veroordeling van de Nederlandse regelgeving? Mogelijk druist de beoogde wet in tegen artikel 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, dat de overheid gebiedt het recht van eenieder op leven te beschermen. Maar een uitspraak daarover behoort niet tot de competentie van het Europees Parlement. Daar hebben we de Raad van Europa en, als rechterlijk orgaan, het Europees Hof voor de Rechten van de Mens voor. Die beide instellingen staan los van de EU. Ook deze invalshoek verschaft geen grond om over euthanasie een debat aan te zwengelen binnen de Unie. Mogen we de actie misschien rechtvaardigen met een beroep op de ernst van de ontwikkelingen die zich aftekenen en op een plicht om met alle legitieme middelen hiertegen een dam op te werpen? Of delen de europarlementariërs van RPF/SGP/GPV de opvatting die hun collega Lagendijk van GroenLinks vorige week vertolkte en die inhoudt dat als een onderwerp binnen de EU tot veel beroering aanleiding geeft, het Parlement zou kunnen fungeren als platform om de verschillende meningen met elkaar te confronteren? Een en ander nodigt uit tot bezinning en verantwoording. De komende tijd krijgt de vraag welke bevoegdheden op welk niveau thuishoren, welke instantie waarover iets te vertellen heeft, veel aandacht. De Europese Commissie brengt voor de zomervakantie een witboek uit over deze problematiek. Dat vormt de start van een uitgebreide discussie over de verdeling van de taken. Die wordt afgerond tijdens de intergouvernementele conferentie in 2004. Op de top van Nice is dit thema reeds geagendeerd voor dat beraad. De protestants-christelijke partijen lijken met hun opstelling op het terrein van de euthanasie hun positie in het subsidiariteitsdebat te hebben ondergraven. Een pleidooi voor het vermelde uitgangspunt wat nationaal kan, moet nationaal gebeuren klinkt voortaan minder geloofwaardig dan voorheen. |