Forum 8 februari 2001

Serieuze signalen
van Joseph Kabila

Mr. R. A. C. Donk
Het was een drukke week voor Joseph Kabila. Binnen vijf dagen reisde het nieuwe Congolese staatshoofd van Zuid-Afrika via New York naar Parijs en Brussel. Het lijstje van gesprekspartners was al even indrukwekkend: de presidenten Mbeki en Chirac, VN-secretaris-generaal Annan en de Belgische koning Albert II. Is het einde van de 'Eerste Wereldoorlog van Afrika' eindelijk in zicht?

Hoeveel verschil één man kan maken, bleek vooral eind vorige week in Brussel. Koning Albert ontving Joseph Kabila met alle egards. Het contrast met 1997, toen de Belgische vorst demonstratief weigerde Kabila senior de hand te drukken, kon niet groter zijn. De gesprekken met premier Verhofstadt en minister van Buitenlandse Zaken Michel verliepen eveneens in een ontspannen en positieve sfeer.

De grote vraag blijft natuurlijk of de jonge Congolese president ook in zijn regeringsbeleid van zijn vermoorde vader zal verschillen. Het voorbeeld van Laurent-Désiré Kabila is wat dat betreft niet bijzonder hoopgevend. De verwachtingen waren in 1997, toen de voormalige rebellenleider aan de macht kwam, minstens zo hoog gespannen als nu. De gehate dictator Mobutu Sese Seko was verjaagd en het einde van een verwoestende kleptocratie leek in zicht.

Inmiddels is pijnlijk duidelijk geworden dat Kabila senior uiteindelijk niet zo veel van zijn voorganger verschilde. Hij veranderde weliswaar de naam Zaïre in Democratische Republiek Congo, maar van democratische principes was in zijn optreden bar weinig te merken. De strijd tegen Mobutu was bovendien nog niet voorbij, of Congo viel opnieuw aan een verwoestende burgeroorlog ten prooi.

Hoewel de 29-jarige Joseph Kabila zich uiteraard nog zal moeten bewijzen, lijkt hij met zijn eerste buitenlandse reis een positief signaal te hebben afgegeven. De kersverse Congolese president maakte bij herhaling duidelijk dat hij „vrede wil” en dat hij al „stappen heeft ondernomen” om een einde aan de strijd te maken. Het bleef echter niet alleen bij vage bewoordingen: het staatshoofd beloofde concreet vrije verkiezingen in zijn land te zullen uitschrijven en de stationering van een VN-vredesmacht –een van de onderdelen van het zieltogende vredesakkoord van Lusaka uit 1999– mogelijk te zullen maken.

Het behoeft nauwelijks betoog dat een oplossing van het probleem in de Democratische Republiek Congo dringender nodig is dan ooit. Het conflict –wegens zijn enorme omvang ook wel de 'Eerste Wereldoorlog van Afrika' genoemd– heeft al aan tienduizenden mensen het leven gekost en complete bevolkingsgroepen van huis en haard verdreven. Bovendien is vrijwel geheel Centraal-Afrika bij de strijd betrokken: Zimbabwe, Angola en Namibië steunen de regeringstroepen, terwijl Uganda en Rwanda aan de kant van de rebellen staan.

Die regionale verwikkelingen vormen ook meteen een van de grootste obstakels voor vrede in de regio. In Congo is een bijzonder smerige oorlog aan de gang die uitsluitend gedreven wordt door het eigenbelang van de verschillende buitenlandse actoren. Wat de strijdende partijen aan Congo bindt heeft niets te maken met een verheven gevoel van Afrikaanse solidariteit of een uiting van achterhaald panafrikanisme, maar alles met hun eigen autoritaire machtsstructuren. Ironisch genoeg hebben de Afrikaanse landen die nu bij het conflict in het voormalige Zaïre zijn betrokken, in het verleden steen en been geklaagd over de inmenging van en uitbuiting door koloniale westerse mogendheden.

Overigens kan de internationale gemeenschap zich een gelijksoortige hypocrisie aanrekenen. Stond het Westen direct met overweldigende militaire middelen klaar toen Iraakse troepen Koeweit binnenvielen, in Afrika zijn de belangen blijkbaar niet groot genoeg om genocide te voorkomen of buitenlandse invallen te stoppen.

En dat, terwijl er toch voldoende morele én praktische redenen zijn om de aandacht voor het zwarte continent levend te houden en in concreet beleid gestalte te geven. Een recent rapport van Amerikaanse veiligheidsdiensten waarschuwt nadrukkelijk voor een verdergaande algehele marginalisering van zwart Afrika in de komende vijftien jaar. Rond 2015 zal er volgens het document niets meer over zijn van de geprivilegieerde relaties tussen Europese landen en hun voormalige Afrikaanse kolonies. Het werelddeel zal nog dieper wegzakken in ellende en verval en de positieve kanten van de globalisering zullen er volledig aan voorbijgaan.

Wat moet er gebeuren? Een muur rond Afrika bouwen, dertig jaar wachten en dan eens kijken wat er van het continent is terechtgekomen? Deze absurde suggestie, die echter in toenemende mate klinkt, werkt in deze tijd niet meer. Het Westen kan zich niet in een vesting opsluiten en zich afzijdig van de ellende van de Afrikaanse naaste houden. Het afwijzen van die morele verantwoordelijkheid zou een fundamentele aantasting van ons eigen normen-en-waardenpatroon betekenen. Bovendien zal een dergelijke muur op den duur nooit sterk genoeg blijken om de slachtoffers van de neergang in Afrika buiten onze deur te houden. Nu al kloppen duizenden Afrikanen aan de poorten van Zuid-Europa.

Natúúrlijk moet het Westen ingrijpen. Maar niet (uitsluitend) met het moderne tovermiddel van een VN-vredesmacht. Het ontbreken van menselijke waardigheid als gevolg van het gebrek aan basisbehoeften laat zich niet oplossen door het sturen van een paar duizend blauwhelmen. Het opheffen van de enorme schuldenlast en het stoppen van wapenverkopen aan corrupte regimes en strijdlustige groeperingen verdient absolute prioriteit. Zolang er armoede in Afrika is, zullen de Afrikanen altijd verdeeld blijven – al dan niet langs etnische lijnen. Eindeloze conflicten, corruptie en nepotisme zullen het gevolg zijn. Laten we daarom de signalen van Joseph Kabila vooralsnog serieus nemen.