Forum 25 januari 2001

Fictie alleen gebruiken als die gebonden is aan waarheid Evangelie

Christelijke biograaf
mag feiten niet aanpassen

Levensbeschrijvingen doen het in de christelijke boekhandel beter dan fictieboeken. Ds. L. W. van der Meij begrijpt dat, maar waarschuwt ook voor de keerzijde en wijst de christelijke biograaf op zijn verantwoordelijkheid. Hij of zij mag geen voedsel geven aan valse geruchten die de beschreven personen en nabestaanden ernstig kunnen beschadigen.

Volgens Els de Jong-van Gurp, beleidsmedewerker van het Christelijk Lektuurkontakt (CLK), is het heel opvallend dat de non-fictie het in christelijk Nederland zo goed doet. „Als je naar de absolute aantallen kijkt, zie je dat er van de eerste twee boeken op de non-fictielijst (2000) veel meer verkocht zijn dan van de hoogst geplaatste romans. Dat is niet helemaal gebruikelijk in de Nederlandse boekhandel. De cijfers van de Stichting Speurwerk geven aan dat Nederlanders juist meer fictie dan non-fictie kopen.” Zo viel in het RD van 10 januari 2001 te lezen.

Voorkeur dus in christelijk Nederland voor non-fictie. Voorliefde voor wat echt gebeurd is. De fictieve roman is een maaksel, een creatie van de auteur. Wat hij schrijft, is niet echt gebeurd. Hij heeft zijn verhaal verzonnen. Romans zijn riskant. Voor je het weet, zit je geboeid ergo gevangen in het luchtkasteel van de auteur. Dat wil hij natuurlijk ook. Hij is de machinist van de trein en of u maar even wilt instappen. U zult wel zien waar u terechtkomt. Dat maakt een roman spannend en riskant. Voordat je het weet, is de gedachtewereld van de auteur jouw werkelijkheid geworden. Auteurs zijn charmeurs. Zij kunnen mijn gedachten sturen, boeien en inpalmen.

Geen raad
Voor christenen zijn feiten uitermate belangrijk. Zij weten dat hun zaligheid van feiten, van heilsfeiten afhangt. Van de grote werken Gods, die Hij in Christus gedaan heeft, doet en doen zal. Dat blijkt onder meer uit de proloog van het Lukas-evangelie, bestemd voor een zekere Theófilus, die wilde weten of het allemaal echt gebeurd was. „Nademaal velen ter hand genomen hebben, om in orde te stellen een verhaal van de dingen, die onder ons volkomen zekerheid hebben, zo heeft het ook mij (Lukas) goedgedacht, hebbende alles van voren aan naarstig onderzocht, vervolgens aan u te schrijven, opdat gij moogt kennen de zekerheid van de dingen, waarvan gij onderwezen zijt” (Lukas 1:1, 3 en 4).

Feiten zijn volgens de Bijbel van doorslaggevende betekenis. En niet alleen heilsfeiten. Ook het heel gewone echte leven. Geroepen profeten hebben keer op keer gewaarschuwd voor hun valse ”collega's”, die uit hun eigen hart putten en profeteerden. Die waren vreemd aan God en de heilsfeiten en de werkelijkheid van het door de zonde verscheurde leven. En daarmee ga je, volgens de echte profeten, de mist in.

In het huidige postmoderne klimaat weten velen met de realiteit van alledag niet goed raad meer. De realiteit is eigenlijk ook niet te beschrijven. Of te saai, of te bizar! En een uitgever wil aan een boek toch ook wat verdienen. Natuurlijk maakt een romanschrijver gebruik van echt gebeurde dingen. Maar hij schept een atmosfeer waarin de lezer zich kan amuseren. Het is de werkelijkheid niet. Want het moet wel draaglijk blijven. Romans zijn dus op een of andere manier luchtkastelen. Je gaat even op vakantie. Je bent er even uit. Romans zijn boeiend maar ook riskant. Vandaar de christelijke reserve tegenover de fictieve roman, het verzonnen verhaal.

Kunst als vervanger
In NRC Handelsblad van 29 december 2000 neemt Elsbeth Etty de (auto)biografische roman op de korrel. Deze literatuur blijkt veel aftrek te vinden. Zo schreef Els Hupkes, de echtgenote van Ferdie E., die dertien jaar geleden Gerrit-Jan Heijn vermoorde, de autobiografische roman ”De kleine Britt”. Het boek werd in de media aangeprezen als „echt gebeurd”, maar uitgegeven als roman. En dat kan volgens Elsbeth Etty niet. Je schrijft of een roman (fictie) of je beschrijft de feiten (non-fictie). Je moet ”Wahrheit” en ”Dichtung” niet mixen. Dan zet je de lezer op het verkeerde been. Elsbeth Etty constateert dat Els Hupkes niet over de echte feiten wil schrijven. Volgens de auteur is het echte leven onleesbaar. „Te naakt, te uitgekleed. Er is geen enkele ruimte voor troost. Het moet draaglijk blijven.” Vandaar de roman.

Roman is kunst. En kunst is een prachtig middel om het ondraaglijke draaglijk te maken. Dat is dus blijkbaar in Nederland de kunst: het ondraaglijke draaglijk maken. We zijn zonder God en zonder hoop in de wereld. En de kunst, de literatuur, moet de enige troost in leven en in sterven vervangen.

Volgens Elsbeth Etty is 't het goed recht van een romanschrijver zijn eigen realiteit te scheppen. Maar van een non-fictieschrijver wordt iets anders verwacht. Veel moderne biografische ”romanschrijvers” willen buiten schot blijven en dat is laf. Immers, wie het lef heeft man en paard te noemen in een publicatie waar niet ”roman” op staat, loopt kans op forse schadeclaims. Bijvoorbeeld bij belediging van beschreven personages. De privacy loopt dan gevaar.

Als de ”biograaf” zijn boek als roman uitgeeft, kan hij zich achter de personages verschuilen. Hij kan zijn hoofdpersoon de vreselijkste meningen laten verkondigen zonder daarbij zelf veel risico's te lopen. Hij biedt de lezer intussen een schijn van werkelijkheid. Hij zet de werkelijkheid volledig naar zijn hand. Want het is immers een roman. En een romanschrijver hoeft geen rekenschap af te leggen van zijn verhaal. Aldus Etty.

Nooduitgang
Het is inderdaad opvallend dat de non-fictie het in christelijk Nederland goed doet. Dat heeft volgens mij te maken met het feit dat waarheid voor christenen, maar blijkbaar ook voor niet-christenen, van levensbelang is. Je wilt weten waar je aan toe bent. Juist in een postmoderne tijd, waarin voor steeds meer mensen de roman, het verzonnen verhaal, een nooduitgang is geworden uit de werkelijkheid.

Die voorkeur voor non-fictie bevalt mij wel. Er verschijnen in reformatorisch Nederland veel levensbeschrijvingen: van kerkvaders, reformatoren, puriteinen en bevindelijke predikanten. Ze worden ook regelmatig in deze krant besproken. Maar de auteur begeeft zich op glad ijs. Zijn sympathie voor of antipathie jegens de beschreven personen kleurt zijn weergave van de feiten gemakkelijk te positief of te negatief. Dat kleuren is een kleine moeite. Het gebeurt ook vaak onbewust. De auteur moet daarom zijn bronnen kunnen vermelden. Hij moet gecontroleerd kunnen en willen worden.

Wat Elsbeth Etty schrijft, kan door christenen ter harte worden genomen. De auteur moet waar zijn. Want waarom wordt iemand een christen genoemd? Omdat hij met de Geest van Christus gezalfd is. De Geest van Christus is de Geest van de Waarheid. Die moet hij liefhebben. Of hij fictie of non-fictie schrijft.

Christelijke biografen (en hun aantal neemt ook onder ons toe) mogen de feiten niet manipuleren. Hun publicaties moeten gecontroleerd kunnen worden. Hetzij dat men zijn eigen leven of dat van anderen beschrijft. Hoe gemakkelijk kunnen nabestaanden, familieleden en vrienden beschadigd worden door het vertekende beeld van de biograaf, door allerlei subjectieve veronderstellingen. Antipathie kan beschreven personen veel onrecht doen. Of omgekeerd: ook in sympathie kan een auteur doorvloeien. De nabestaanden van de beschreven personen halen hun schouders op. Hun vader of moeder was helemaal niet zo heilig als zij beschreven worden. Nuchterheid is geboden. De Bijbel strijkt ook niet alle plooien glad. Juist niet. Anders zou genade geen genade meer zijn.

Christenreis
En een christelijke roman? Kan dat? Het is toch niet echt gebeurd? Dat is zo. Maar wat niet echt gebeurd is, kan wel waar zijn. Als de schrijver weet heeft van christelijk geloof en hoop en liefde, zal hij of zij waarheid willen schrijven. Ook al is het niet echt gebeurd. De gelijkenissen van de Heere Jezus zijn ook niet echt gebeurd, maar ze zijn wel waar. De fabel van Jotham in Richteren 9, waarin bomen met elkaar in gesprek zijn, was ook niet echt gebeurd. Maar wáár is de fabel wel. Dat geldt ook voor de Christenreis van John Bunyan en de samenspraken van Bart en Kees, van de hand van dominee G. van Reenen. De goede verstaander kan er zijn winst mee doen.

De christelijke auteur mag gebruikmaken van fictie, als hij zich maar gebonden weet aan de waarheid van het Evangelie. Ook moeten zijn motieven zuiver zijn, of hij nu fictie of non-fictie schrijft. Hij of zij mag geen voedsel geven aan de toenemende honger van het lezerspubliek naar sleutelgatliteratuur, sensationele ontboezemingen die lezers prikkelen, maar beschreven personen en nabestaanden soms ernstig beschadigen.

Dus: niemands woorden verdraaien. Kortom, de werken van de duivel vermijden, tenzij dat ik de zware toorn Gods op mij wil laden. En positief: de waarheid liefhebben en een goed gerucht van mijn naaste voorstaan en bevorderen. Aldus Zondag 43 van de Heidelberger Catechismus. Juist in een postmoderne tijd, waarin feit en fantasie zo laconiek gemixt worden.

De auteur is christelijk gereformeerd predikant te Driebergen.