Forum 16 januari 2001

Ga terughoudend om
met foetaal weefsel

De regering laat te veel ruimte voor ongewenste en ongeoorloofde handelingen met het overleden ongeboren kind. Dat blijkt uit de Wet foetaal weefsel, waarover de Tweede Kamer zich deze week buigt. Ir. B. J. van der Vlies en H. van der Wal vinden het levensgevaarlijk „ja” te zeggen tegen dit paarse product.

Het achterliggende jaar gaat de parlementaire geschiedenis in als een jaar waarin de Tweede Kamer een aantal erg geruchtmakende ethische wetsvoorstellen behandelde. Eind november werd de euthanasiewet aangenomen. Daarvóór had de Kamer het homohuwelijk al geaccepteerd, evenals de mogelijkheid voor homoparen om kinderen te adopteren. En om niet meer te noemen: tussentijds werden ook nog eens de regels voor abortus opgerekt.

Hiermee is de paarse maat nog niet vol. Ook voor 2001 valt er van dit kabinet in deze sfeer weinig heil te verwachten. In de loop van januari zal de schriftelijke voorbereiding van de zogenoemde embryowet worden afgerond. En deze (eerste) vergaderweek na het kerstreces wordt er gedebatteerd over de Wet foetaal weefsel. In tegenstelling tot de euthanasiewet, het homohuwelijk en de late zwangerschapsafbreking lijkt de Wet foetaal weefsel aan veler aandacht te zijn ontsnapt. En dat terwijl de implicaties van dit wetsvoorstel op zichzelf niet minder zorgwekkend zijn!

Waar gaat het over? Bij foetaal weefsel gaat het om –vreselijke term– ”bestanddelen” die deel uitmaken van een na een zwangerschap van minder dan 24 weken ter wereld gekomen, niet meer in leven zijnde menselijke vrucht, of van delen daarvan. Het gaat dus om lichaamsmateriaal van het ongeboren kind zelf. Placenta, navelstreng en vliezen worden niet als foetaal weefsel beschouwd omdat dat lichaamsmateriaal van de moeder zelf is. Ook moet onderscheid worden gemaakt tussen foetaal weefsel en cel- en weefselmateriaal afkomstig van levende embryo's.

Het eerste paarse kabinet wilde de terbeschikkingstelling en het gebruik van foetaal weefsel regelen in de Wet op de orgaandonatie (WOD). Bij de behandeling van dit wetsvoorstel in 1995 bleek evenwel dat diverse fracties bezwaren hadden tegen deze koppeling. Het afstaan van organen door volwassenen na hun overlijden is immers van een heel andere aard dan het gebruikmaken van foetaal weefsel voor transplantatiedoeleinden.

Geneeskundig
De regering erkende dat. In de WOD werd daarom een bepaling opgenomen waarin diegene strafbaar wordt gesteld „die opzettelijk teweegbrengt of bevordert dat bestanddelen van de menselijke vrucht worden gebruikt met het oogmerk om in of aan het lichaam van een ander te worden in- of aangebracht ten behoeve van diens geneeskundige behandeling (…).” Deze verbodsbepaling hield echter niet lang stand. Onder druk van de medische wetenschap en naar aanleiding van een rapport van de Gezondheidsraad besloten de ministers Borst en Korthals dit verbod weer te schrappen. Dit gebeurt in de deze week te behandelen wet.

Ook de SGP heeft in het verleden meermalen aangedrongen op een wettelijke regeling inzake handelingen met foetaal weefsel, zij het uiterst terughoudend. Het moet onder strikte voorwaarden mogelijk zijn dat ten behoeve en op verzoek van de ouder(s) na een of meer miskramen het foetaal weefsel wordt onderzocht om de oorzaak van deze miskraam vast te stellen. Verder mag een wettelijke regeling niet gaan. In de Wet foetaal weefsel wordt het bewaren en gebruiken van weefsel van een niet meer in leven zijnde menselijke vrucht echter toegestaan ten behoeve van geneeskundige doeleinden en voor medisch en biologisch wetenschappelijk onderzoek en onderwijs. En daarmee laat de regering te veel ruimte voor in onze ogen ongewenste en ongeoorloofde handelingen met het overleden ongeboren kind.

Het hoofdbezwaar van de SGP tegen de Wet foetaal weefsel is het feit dat daarmee (opnieuw) de beschermwaardigheid van het menselijk leven wordt aangetast. Foetaal weefsel is immers niet alleen afkomstig van een menselijke vrucht die als gevolg van een spontane miskraam is overleden, maar ook van ongeboren leven dat opzettelijk in de moederschoot is gedood! Weliswaar stelt de regering dat een beslissing tot zwangerschapsafbreking niet mag worden beïnvloed door het mogelijk gebruik van weefsel, de praktijk zal, zo valt te vrezen, een andere zijn.

Essentieel
Volgens de regering zijn de toepassingsmogelijkheden van foetaal weefsel „veelbelovend.” Patiënten met bepaalde immuunziekten of met aangeboren afwijkingen aan de bloedcellen of de bloedvormende organen, of mensen die lijden aan epilepsie of parkinson, huntington of alzheimer zouden er in de toekomst mogelijk mee kunnen worden geholpen. Daar valt, gelet op de pessimistische geluiden uit medisch-wetenschappelijke kringen, voorshands veel op af te dingen. Maar gesteld dat het onderzoek naar de toepassing van foetaal weefsel na verloop van tijd tóch medisch succesvol zou zijn, dan zullen patiënten voor wie dit geldt voor hun behandeling afhankelijk zijn van de continue aanvoer van dit soort materiaal. Elke vraag creëert immers zijn eigen aanbod!

Zo dreigt een nieuw hellend vlak te ontstaan, waarbij abortus (mede) als gevolg van dit wetsvoorstel in de toekomst stap voor stap maatschappelijk wordt goedgepraat als een medische noodzaak voor eigen en andermans gezondheid. In het licht van de huidige tijdgeest is een dergelijke gedachtegang zeker niet uit te sluiten. Daar komt nog bij dat het maar de vraag is in hoeverre het gebruik van foetaal weefsel daadwerkelijk essentieel is voor de genoemde mogelijke medische toepassingen. Op het gebied van het kweken van niet-embryonale lichaamsstamcellen valt er volgens deskundigen immers nog heel veel te winnen. De SGP vindt het daarom levensgevaarlijk om op grond van emotionele of andere overwegingen ja te zeggen tegen dit paarse product.

De auteurs zijn Tweede-Kamerlid respectievelijk beleidsmedewerker voor de SGP-fractie.