Forum 9 december 2000

Kerk houdt te veel
rekening met mensen

De mens is een verloren schepsel. Dat kun je oude koek noemen, benepen en schadelijk voor de communicatie. Maar een goed contact met de moderne mens krijgen we wanneer we beseffen dat we verdorven zijn en dat God de dood van het kruis heeft ondergaan en dáár het leven met ons deelt. Dat zei prof. dr. A. van de Beek donderdag tijdens een symposium ter gelegenheid van het 65-jarig bestaan van de IZB. Zijn toespraak volgt hierna in verkorte vorm. Dr. P. J. Visser reageert volgende week op dit artikel.

Moet er nog gedoopt worden? Dat is de vraag die in toenemende mate door mijn hoofd speelt. En dan bedoel ik niet doop in de betekenis dat het leven van mensen moet groeien in het licht van Christus. Het gaat niet om een kerstening van de wereld op weg naar het koninkrijk van God. Het gaat mij meer om de fundamentele gedachte bij de doop, dat we daarin met Christus begraven worden in zijn dood. Gedoopt worden is ondergaan in de wateren van de chaos, van het oordeel, van de dood. We leven alleen omdat de goddeloze gerechtvaardigd wordt en de doden worden opgewekt. Wat mij opvalt, is dat steeds de cultuur en het geloof in een soort positieve relatie worden gebracht.

Maar moet de wereld niet eerst ondergaan in de dood, gekruisigd worden? Is de relatie tussen Geest en vlees dan geen tegenstelling meer? Is er dan geen ”gij geheel anders” meer? Ik weet heel goed dat we als christenen in de regel niet zo leven. Maar zit daarin nu niet net ons gebrek, onze wereldgelijkvormigheid, met al die bevestigende preken die mensen wel troosten en bemoedigen, maar niet meer doden om met Christus levend gemaakt te worden? (...)

Om christen te zijn is metanoia nodig, verandering van ”nous”. Dat betekent niet zomaar een beetje anders gaan denken. Het gaat om een totale verandering van je denken. Je nous, als levensoriënterend principe, wordt anders. Het gaat om een totale paradigmawisseling. De andere woorden die voor dit gebeuren in de Schrift gebruikt worden, geven zelfs nog krachtiger de wisseling aan: sterven en opstaan, opnieuw geboren worden, aandoen van een nieuwe mens. Niet ik leef meer, maar Christus leeft in mij. Daarom leeft de christen ook bij een voortdurend sterven aan zichzelf en een groeien in de werkelijkheid van de nieuwe mens, de tweede Adam, die ons sterfelijke lichaam verandert in zijn heerlijk lichaam. En dat is niet kantje boord – het is totaal sterven, en dan pas opgewekt worden in een onsterfelijk leven, dat vanuit de wereld gezien niet eens bestaat. Want zodra het over opstanding der doden gaat wenden zelfs de Atheners, die altijd wel in zijn om een nieuwe ontdekking of nieuwe idee te horen, zich af. De cultuur verdraagt zich niet met de verkondiging van Christus.

Deze cultuur
Nu is de moderne westerse cultuur een zeer specifieke cultuur: het is een seculiere cultuur. Het is voor het eerst dat een godsdienst niet wordt opgevolgd door een andere godsdienst, maar door niets. Dat wil niet zeggen dat de moderniteit geen eenheid kent, maar het is de eenheid van de mens, gekarakteriseerd door de menselijke rede. We moeten de geslotenheid van dat systeem niet onderschatten. (...) Nog even en Hawking heeft de allesomvattende formule gevonden. Daartegenover helpt niet meer dat Van den Beukel meer in de dingen ziet dan enkel wiskunde.

De rede is het allesoriënterend principe in de moderniteit. En in dat kader heeft Herman Philipse gelijk dat er voor God geen plaats is. Is de rede het centrum van ons bestaan, het oriënterende midden van ons symbolisch universum – of de gekruisigde Christus? Ons bestaan kan maar één midden hebben. Daarom moet de vraag gesteld worden of Christus onze rede beoordeelt, of dat de rede Christus beoordeelt. De rede van de ”reine Vernunft” wordt dwaasheid bij het kruis. Zodra de rede Christus gaat beoordelen, verbleekt Hij daarom tot de algemeenheid van een van de vele mensen zoals in veel nieuwtestamentisch onderzoek, dat alleen maar exponent is van al die mensen die wel wat met Jezus hebben, maar vooral niet met Hem willen sterven. (...)

Het postmodernisme heeft onvermijdelijk ontdekt dat het „zoveel hoofden, zoveel zinnen” is, en dat zelfs in het ene hoofd er zoveel zinnen zijn. Er bestaat geen absolute rede. Dat lijkt voor sommigen winst. Maar ik geloof het niet. Met de laatste modernen, zoals Philipse en Adriaanse, kun je nog twisten, maar de postmodernen vinden alles best. Zelfs religiositeit is best. Maar het heeft een vrijblijvendheid die past bij een cultuur die door geen enkel midden meer bijeen gehouden wordt.

Diffuus worden
Moeten we in de verkondiging van het geloof op al deze varianten een antwoord hebben? Moet de kerk dus eindeloos diffuus worden, steeds meer typen bijeenkomsten, steeds meer typen christenen die elkaar niet meer verstaan en alleen de anderen accepteren omdat ze nu eenmaal ook wat met Jezus hebben – of misschien niet eens met Jezus, maar met God of het goddelijke? Is er dan helemaal geen midden meer dat we delen met elkaar in belijden en vieren? Is er dan geen midden meer waardoor we samen de werkelijkheid verstaan?

De kerk staat voor het dilemma om vanuit het midden de wereld te blijven interpreteren, of de overmaat van gebeurtenissen, meningen, wensen voor kennisgeving aan te nemen – en dus ieder zijn gang te laten gaan. Dat betekent in feite de overmaat aan mensen in en buiten de kerk hun gang te laten gaan, zonder ze nog samen te brengen in een band van het geloof; tenzij geloof net zo leeg is als de formule van Hawking die nergens over gaat.

Een overmaat aan mensen, dat lijkt gek in de kerk. Toch is dat ons probleem. Dat komt omdat we over mensén, in meervoud, spreken en niet meer over ”de mens”. Is er dan niets meer waarin mensen één zijn? Is er dan geen menselijk geslacht meer? En zijn we samen dan niet verbonden in onze verlorenheid en schuld voor God? En kan er dan geen nieuwe mensheid opstaan in de doop met Christus gestorven en opgestaan? Het probleem van de kerk is niet dat er te weinig met mensen rekening wordt gehouden, maar dat er te veel met mensen rekening wordt gehouden. Al de prietpraat en gevoelens, belevingen, culturen, cultuurtjes, maniertjes, je kunt ze allemaal in één vergaarbak gooien: wereld. En het is allemaal geoordeeld. Je mag alles zeggen – behalve dat de mens een verloren zondaar is, die alleen door Christus gered wordt.

Contra
In het licht van Christus is alles helder. Dat is de gedachte die we in de Vroege Kerk al vinden. In zijn ”Contra gentes” zegt Athanasius dat de waarheid helder en eenduidig is. Christus laat de mens zien als verlorene, en wil dit verloren menselijk bestaan delen in zijn dood. Hij is ons enig heil. Maar als je de verloren wereld zonder Hem wilt interpreteren, raak je steeds meer verward. Hoe meer je zoekt, hoe onhelderder het wordt, zoals voor een duiker in troebel water. Daarom moeten we de leugen van de wereld aan de kaak stellen. (...)

Het is opmerkelijk dat in de vroege periode dat de kerk in de minderheid was en voortdurend zich moest bezinnen op haar relatie met een niet-christelijke cultuur, er een breed genre was van ”contra ...”- of ”adversus ...”-literatuur. In het corpus christianum verdween dat. Wij hebben geen ”contra ...”- of ”adversus ...”-literatuur meer.

Ik bedoel allerminst dat we ons in een hoekje moeten terugtrekken. Maar als het om presentie van de kerk in de wereld gaat, dan kan het niet om iets anders gaan dan om een radicale cultuurkritiek. Daarbij gaat het niet om de marginaliteit, maar om het hart van het denken: dat de mens centraal staat. Dat lijkt zo mooi. De mens moet in de kerk centraal staan. Vergeet het, Christus moet in de kerk centraal staan en dan worden alle mensen geoordeeld, en worden doden levend gemaakt. Wat zijn wereld en kerk daar ver van af.

Genade
Tegen deze achtergrond wil ik praten over algemene genade: wat is God goed dat Hij zich niet onbetuigd laat met regen over bozen en goeden en met ordeningen waarin het leven leefbaar blijft. Maar dan moeten we geen hele christelijke cultuurtheologie op Romeinen 1 gaan bouwen, en via de achterdeur toch alle heidenen die ons lief zijn binnenhalen. Want het dient alleen om duidelijk te maken dat niemand te verontschuldigen is. „Dan zijn ze dus aanspreekbaar”, roept de hele meute dan. Dat is niet de spits van Paulus' betoog. Het gaat hem er niet om te laten zien dat de heidenen God zouden kunnen kennen en daarom niet te verontschuldigen zouden zijn, maar om de Joden, dat zij niet te verontschuldigen zijn. Voor heidenen was dat allang duidelijk; zij hebben geen oog voor Gods heerlijkheid – maar Joden evenmin. Voor we ons gaan verdiepen in een aanknopingspunt zouden we eens moeten beseffen dat ook voor christenen geldt: „Daarom zijt gij o mens wie gij ook zijt, niet te verontschuldigen.” Het is alleen Gods genade dat zelfs heidenen die de wet en de prediking van het koninkrijk niet kennen, toch deze in hun harten hebben geschreven en de wereld leefbaar houden als Joden en christenen er een even grote puinhoop van maken als de anderen.

De auteur is hoogleraar aan de Vrije Universiteit.