Waarschuwende vinger op werkvloerDoor G. Roos
Het gaat vandaag niet om een receptie. Ook niet over een trouwerij. Maar over normbesef en de vraag of wij daar een boodschap aan hebben. Betreft het een paar bezinningsdagen van de bedrijfsstaf? Het doet er niet toe. Een groepje mensen uit 'onze kring', twee, drie handen vol, verbleef in een hotel. Eén nachtje maar. Zij hadden het een paar dagen druk met confereren en communiceren. Over principes en beroepscodes. Af en toe hadden ze met de 'baas' te maken. De directeur van de horecagelegenheid. Hij bleek een uitnemend kenner van de fraaie omgeving. Ze spraken een beetje met elkaar. Ze wisselden wat persoonlijke gegevens uit. Karel de naam is natuurlijk gefingeerd was niet getrouwd. Hij runde de zaak samen met een partner met wie hij samenwoonde. Dat is in de Nederlandse samenleving iemands goed recht. Niemand van de gasten zei er iets over. Zo doet men niet. Zaken zijn zaken. Met een vriendelijke glimlach luisterden zij naar en spraken met Karel. Begripvol en beleefd vernamen zij zijn opvatting over huwelijk en partnerschap. En passant. Met een paar woorden maar. Karel is uiteindelijk een aardige kerel. Zo'n man laat je toch in z'n waarde? Wie ben je als gast om je met zoiets te bemoeien? Een willekeurige wereldling is vaak niet meer aanspreekbaar op wat de Bijbel zegt. Hij of zij weet er eenvoudig niets van. Velen kennen ons begrippenmateriaal helemaal niet meer. Vanaf de jaren '60 kregen allerlei organisaties hun vorm. Reformatorische scholen in allerlei varianten. Fijn. Reformatorische bejaardenzorg en gehandicaptenzorg. Mooi. Een reformatorische 'vakbond'. Reformatorische zakenlieden. En ga zo maar voort. Onze sollicitatiegesprekken, ons personeels- en leerlingenbeleid richtten zich op die eigenheid. Hebt u christelijk of reformatorisch middelbaar onderwijs bezocht? Hebt u televisie? Bent u lid van een omroep? Hoe denkt u over een vrouwelijke directeur op school? Laat u uw kinderen vaccineren? In welke plaats of gemeente gaat u naar de kerk? Draagt uw vrouw wel eens een lange broek? We hebben nu eenmaal geen andere criteria om iemands identiteit te meten. Wij gaan af op uiterlijkheden. Een mens is geen hartenkenner. Maar naarmate de wereld het zicht kwijtraakte op God en Zijn Woord, kregen wij steeds minder vat op de daarin levende mensen in het algemeen. Als wij hen tenminste af en toe al waarschuwden voor het kwaad. Indien wij tenminste al enig besef hadden van hun eeuwig belang. Als het ooit de behoefte van ons hart was om een mens die soms braaf, vaak zondig ten dode wankelt te grijpen. Karel aanspreken over zijn zondige levenswandel? Hij zou zijn gasten niet-begrijpend aangekeken hebben. Zondig? Hoezo? Want zonde is in onze wereld jammer. Zonde zeg, zou Karel misschien hebben kunnen zeggen, dat die fles wijn in het restaurant kapotgevallen is. Neen, noch de 'baas' noch zijn partner zou eenvoudig kunnen begrijpen waar die christelijke gasten zich druk over maakten. Dat is toch mijn zaak? Waar bemoeien jullie je mee? Een God Die straks alles in het gericht brengt? Nou, ik maak zelf wel uit wat ik geloof hoor! De enige God in Wie ik zou willen geloven is een God Die de liefde Zelf is! Talloze mensen in ons land hebben geen weet meer van Gods scheppende en ordenende hand en storen zich niet aan een geheven, een waarschuwende vinger. Het is begrijpelijk. Ze zijn er niet bij opgevoed. Hun ouders namen misschien in vijandschap afscheid van de kerk. Puur menselijk geredeneerd: Wie kan Karel en de zijnen, wie kan zo veel andere onwetenden iets kwalijk nemen? Toch kan zoiets iemand als bezoeker van de gelegenheid bijblijven. Hij heeft het gehoord. Hij stond beleefd te luisteren. Vooral beleefd! Maar hij heeft niets gezegd tot heil van de ander. Zo iemand kan gaan piekeren. Hij voelt de pijn in zijn geweten. Hoe moet hij zoiets een volgende keer nu aanpakken. Of zal de gewetenspijn als hij maar lang genoeg wacht wel slijten? Natuurlijk moet een waarschuwing nooit zomaar achterwege blijven. Maar de vraag is of je tegen de mensen van deze tijd die van God noch gebod meer weten, ook niet of zelfs juist iets positiefs moet zeggen. Dat die 'zware' mensen overal tegen zijn, weten ze toch al. Daar hebben ze geen boodschap aan. Ze stellen zich liever zelf de wet. Maar weten ze ook dat Gods kinderen perspectief, doorzicht, uitzicht hebben? Dat Gods dienst de wereld iets te bieden heeft? En dat de liefhebbers van God zich daarom hoewel met struikelen en opstaan uit liefde begeren te houden aan Gods goede, heilzame wetten? In het hart van de door gewetenspijn gegriefde conferentieganger gloorde een gedachte. Karel en zijn partner leefden samen zonder huwelijksverbinding. Zonder absolute garantie van wederzijdse zorg en trouw. Wat kon hij daar aan positiefs tegenoverstellen? Zonder direct door een ernstige waarschuwing tot een conflict te komen? Tot het beëindigen van de communicatie? Hij dacht aan Paulus' brief aan die van Efeze. De heidenapostel vergelijkt daar het aardse huwelijk met de relatie van Christus en Zijn gemeente. Christus is het Hoofd der gemeente; en Hij is de Behouder des lichaams. Christus heeft Zijn gemeente lief en heeft Zichzelf voor haar overgegeven. Dat bepaalde de gast tevens bij zijn eigen gebrek. Wie is in staat om de liefde van Christus uit te stallen zonder daaraan tekort te doen? Toch begeerde hij een volgende keer eens zo over dát huwelijk te mogen spreken dat iemand als Karel er jaloers op werd. Is dat niet een goed tegenover mensen die in het leven zo dikwijls teleurgesteld zijn? Het mooie, het goede aanprijzen, ondanks alles wat wij telkens kapotmaken? Wie eerst het goede aanprijst, kan gemakkelijker de grenzen aanwijzen waaraan Gods schepsel zich te houden heeft. |