Forum 7 december 2000

Nadelige invloed religieuze intolerantie op stabiliteit in sommige regio's

Recht op godsdienstvrijheid
te weinig aanvaard

De Nederlandse regering heeft tolerantie hoog in het vaandel staan en zet zich daarom vooral via haar ambassades in voor de erkenning van godsdienstvrijheid als fundamenteel recht voor ieder mens op aarde. Dat zei minister J. J. van Aartsen dinsdag in Den Haag in zijn toespraak over godsdienstvrijheid en buitenlands beleid op een conferentie van de Nederlandse Zendingsraad en Justitia et Pax,bijgestaan door het Bureau Beleidsvorming Ontwikkelingssamenwerking (BBO).

Het ministerie van Buitenlandse Zaken moet maximaal gebruikmaken van de deskundigheid uit verschillende hoeken van de Nederlandse samenleving; van universiteiten, non-gouvernementele organisaties en individuen. Zoals professor Theo van Boven stelt in het voorwoord van de bundel ”Freedom of Religion: a Precious Human Right”: „(...) de bevordering van de vrijheid van religie en geloof is bij uitstek een taak die voortdurend bijdragen vraagt van niet-overheidspartijen (...). Zij zijn onmisbare partners (...) bij het werken aan een beter begrip en meer tolerantie voor de 'andere' persoon, het 'andere' geloof.”

De inspanning van organisaties zoals BBO is dus hard nodig. Maar ook de staat, de overheid, moet zich permanent inspannen voor tolerantie en wederzijds respect. Regeringen hebben op dit punt een voorbeeldfunctie en een verantwoordelijkheid die ze niet uit de weg kunnen gaan. Die verantwoordelijkheid strekt zich uiteraard ook uit tot ons buitenlands beleid.

Willem van Oranje
Dat was al zo ten tijde van Willem van Oranje, die de Nederlandse traditie van religieuze tolerantie gepoogd heeft in te zetten. Ons land heeft in de loop der tijden gediend als toevluchtsoord voor hen die omwille van hun godsdienst werden vervolgd. Diezelfde tolerantie dragen wij ook vandaag hoog in het vaandel.

Door die verdraagzaamheid vergroten wij ook onze kennis van verschillende religies. In de contacten die wij hadden en hebben met verschillende religieuze organisaties blijkt dat dat ook op hoge waarde wordt geschat. Misschien is het ook daarom dat het International Institute for the Study of Islam in the Modern World (ISIM) in Nederland is gevestigd.

Maar als het gaat om de vrijheid van godsdienst of overtuiging is er nog een wereld te winnen. We staan voor vragen waarop geen pasklare antwoorden bestaan. Twee Amerikaanse professoren (Hertzke en Philpott) stelden onlangs in ”The National Interest” dat één onderwerp de wereld van de buitenlandse politiek volledig heeft verrast: mondiale religieuze vervolging. En daar zit een kern van waarheid in. Want hoewel verkettering en vervolging van alle tijden en van alle eeuwen zijn, wordt de invloed ervan op de internationale stabiliteit in de laatste jaren steeds meer onderkend. Het recht op vrijheid van godsdienst of overtuiging krijgt een steeds prominentere plaats op de internationale agenda. Dat moet ook.

Natuurlijk, het recht op vrijheid van godsdienst of overtuiging is al veel langer erkend. In 1941 noemde Franklin Delano Roosevelt de ”freedom of worship” (vrijheid van godsdienst, red.) als een van de fundamentele mensenrechten. En in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens is de vrijheid van godsdienst of overtuiging ook als mensenrecht opgenomen. Maar de erkenning dat religieuze intolerantie en vervolging een belangrijke invloed hebben op de internationale stabiliteit is nog relatief jong.

Nederlands beleid
Mensenrechten zijn dan ook terecht een integraal onderdeel van ons buitenlands beleid. Ze zijn voor ons een prioriteit, en daar pogen we ook naar te handelen: in onze bilaterale en multilaterale contacten, met onze mensenrechtenambassadeur en met onze vertegenwoordigingen in het buitenland. Juist onze ambassades verrichten op dit vlak belangrijk werk, dat zich veelal achter gesloten deuren afspeelt.

Ik wil drie uitgangspunten van ons beleid inzake vrijheid van godsdienst of overtuiging noemen. In de eerste plaats ons standpunt dat het recht op vrijheid van godsdienst of overtuiging volledig gelijkstaat aan andere mensenrechten. Dat lijkt een open deur, maar in de praktijk blijkt dat aan vrijheid van godsdienst of overtuiging in sommige landen minder prioriteit wordt gegeven dan aan andere mensenrechten. Dat zien we in Europa en zelfs binnen de Europese Unie. Vrijheid van godsdienst of overtuiging mag niet worden geïsoleerd of een status aparte krijgen, want zij raakt nauw aan andere mensenrechten.

In de tweede plaats onze erkenning dat de bescherming van vrijheid van godsdienst of overtuiging een wezenlijk onderdeel is van internationale conflictpreventie. Er zijn veel conflicten in de wereld waarin religie een rol speelt of wordt misbruikt. Sinds de val van de Muur hebben we dat ook op ons eigen continent –in de Kaukasus en op de Balkan– kunnen zien. Het betreft dus niet alleen de derde wereld of het Midden-Oosten.

Maar religie als factor in conflicten moet ook in samenhang worden gezien met andere aspecten. Juist de gelijktijdige aanwezigheid van bijvoorbeeld slechte sociale omstandigheden, armoede en politieke onderdrukking zorgen voor een katalyserend effect. Er is vaak een relatie tussen godsdienstig fundamentalisme en sociaal-economische omstandigheden. Dat betekent dat ook voor de oplossing van religieus geweld naar al die factoren in samenhang moet worden gekeken.

Een derde uitgangspunt in ons beleid is dat vrijheid van godsdienst of overtuiging zich uitstrekt over alle religies en religieuze stromingen. Tenslotte is dat de essentie van elk mensenrecht: het is universeel.

Iraanse Joden
Deze uitgangspunten bepalen ons beleid inzake vrijheid van godsdienst of overtuiging. Bij de beleidsuitvoering volgen wij zowel het bilaterale als het multilaterale spoor.

Deze zomer bijvoorbeeld bezocht ik Iran. Daar heb ik de kwestie van de dertien Iraanse Joden die op verdenking van spionageactiviteiten waren gearresteerd, aan de orde gesteld. Maar ook discriminerende maatregelen waar religieuze groeperingen in Iran zoals de Bahái het slachtoffer van zijn. Dat zijn lastige, maar ook intrigerende gesprekken met gezagsdragers ter plekke.

Het gevecht voor vrijheid van godsdienst of overtuiging moet ook een mondiaal gevecht zijn. Wij kunnen het niet alleen. Dat betekent dat onze inspanningen op bilateraal en op multilateraal niveau elkaar moeten aanvullen en versterken. Multilateraal, dat zijn vooral de Verenigde Naties, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) en de Europese Unie. Soms, vooral als het om de juridische kant gaat, ook de Raad van Europa.

In Europa bijvoorbeeld bleek dat de nieuwe godsdienstwetgeving in de voormalige Oostbloklanden vooral was gericht op de gevestigde kerken. Voor andere godsdiensten en levensovertuigingen was onvoldoende ruimte. Nederland heeft daar vanaf het begin aandacht voor gevraagd; in heel Oost-Europa en ook in de Russische Federatie. Onze ambassades hebben de ontwikkelingen nauwlettend gevolgd en er de autoriteiten ook op aangesproken. En tegelijkertijd hebben we in EU-verband, samen met onze partners, aangedrongen op wetgeving die recht doet aan de godsdienstvrijheid van eenieder. Zeker voor de landen die willen toetreden tot de Europese Unie geldt dat zij zich zullen moeten houden aan de normen binnen de Unie, ook op het vlak van de godsdienstvrijheid. Het perspectief van toetreding tot de Europese Unie is zo een belangrijke stimulans voor verbeteringen op dit punt.

Maar ook in de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, waarvan Nederland voor de EU woordvoerder is op het terrein van godsdienstvrijheid, is de noodzaak van goede godsdienstwetgeving met regelmaat aan de orde gesteld.

Ik geef meteen toe: het resultaat is nog niet in alle opzichten voldoende. Maar het is wel aan deze bilaterale en multilaterale inspanningen te danken dat veel slechte wetgeving is voorkomen of verbeterd. Daarom blijft dit ook in de toekomst onze voortdurende zorg en inspanning vergen.

Resolutie
Binnen de OVSE heeft Nederland zich op dit thema steeds sterk geprofileerd. Vorig jaar werd voor de tweede keer een speciale bijeenkomst gewijd aan godsdienstvrijheid. En met het oog op ons mogelijke OVSE-voorzitterschap in 2003 zullen wij volgend jaar in Nederland opnieuw een seminar hierover organiseren. Daarin zal vooral worden stilgestaan bij de wenselijkheid van registratie- en vestigingseisen van religieuze gemeenschappen. Voorafgaand aan het seminar zal de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) het komende jaar een advies hierover voorbereiden. Het blijft dus niet alleen bij het volgen van gebeurtenissen; er moet ook worden gewerkt aan concrete stappen.

In VN-verband heeft Nederland dit jaar, zowel in de VN-Mensenrechtencommissie als in de Algemene Vergadering, de resolutie inzake godsdienstige onverdraagzaamheid mede-ingediend. Daarin worden regeringen ertoe opgeroepen godsdienstige discriminatie en onverdraagzaamheid tegen te gaan. In de VN-Mensenrechtencommissie is vorig jaar ook een nationale interventie gewijd aan vrijheid van godsdienst of overtuiging.

Ook buiten Europa maken wij ons met onze EU-partners sterk voor godsdienstvrijheid. In China hebben we dat zowel via onze eigen ambassadeur als in EU-verband gedaan, naar aanleiding van arrestaties van leden van de Falun Gong en de behandeling van christelijke huisgemeenten. Onze ambassade in Peking, net als onze andere ambassades, rapporteert regelmatig over de situatie inzake godsdienstvrijheid.

U beveelt in uw advies aan de rol van de Nederlandse ambassades nog een extra dimensie te geven. Dat zal ik in de ”Mensenrechtennota 2001” dan ook doen.

Het thema godsdienstvrijheid heeft de volle aandacht in ons buitenlands beleid.

De auteur is minister van Buitenlandse Zaken van Nederland.