Forum25 november 2000

Verbond in confessie
met oude letters

Door G. Roos

De oude belijdenisgeschriften heten een ”norm” of ”tolk” van ons schriftverstaan. Die woorden gebruikte dr. C. Graafland recent in een interview. Dan moet het van belang zijn om de confessie te kennen. Niet slechts in de beperking van het kleine Nederland. Maar mondiaal. Wereldwijder.

In een van zijn talrijke studiën betoogde de hoogleraar ooit ook dat „het verbond kenmerkend is voor de gereformeerde theologie.” Dan is het best boeiend om eens een beetje te lezen in de oude letters van enkele van die oude confessionele geschriften. Om daarna de diversiteit te schetsen die de verschillen of tegenstellingen in het kerkelijk leven tekenen. Niet al te subjectief. Maar inventariserend. Informatief.

Wat belijdt Nederland? De Confessio Belgica spreekt over het verbond in artikel 34. De doop is het „merkteken des verbonds” dat vergelijkbaar is met dat van de besnijdenis in oud Israël. In datzelfde kader vertelt antwoord 74 van de Heidelbergse Catechismus dat kinderen „alzowel als de volwassenen in het verbond Gods en in Zijn gemeente begrepen zijn.” Ook Ursinus noemt daar de doop in één adem met de besnijdenis. Als iemand dat „verbond Gods ontheiligt, en Zijn toorn over de ganse gemeente verwekt”, moet de kerk via de sleutelen des hemelrijks tucht uitoefenen, aldus antwoord 82 van de Catechismus. Zoals bij Achan.

De mannen die nog dicht bij de Reformatie leefden, verschilden af en toe, maar kenden de Schrift. Ze hadden er weet van dat de apostel Paulus aan de gemeente te Rome schreef dat niet de natuurlijke Jood een kind van God was, maar de kinderen der beloftenis. Degene die was besloten in „het voornemen Gods, dat naar de verkiezing is.” Tal van theologen spreken over tweeërlei kinderen des verbonds. Calvijn zegt dat „de belofte der zaligheid, welke aan Abraham is gegeven, zich uitstrekt tot allen, die hun vleselijke afstamming tot hem terugvoeren, omdat zij zonder uitzondering aan allen wordt aangeboden...” Maar „zij worden in eigenlijke zin kinderen der belofte genoemd in wie de kracht en vervulling daarvan zich openbaren...”

De Heere Jezus hanteerde een soortgelijk onderscheid in Zijn prediking. Hij onderscheidt 'nominale' kinderen van Abraham –besnedenen– en degenen die „de werken Abrahams doen” (Johannes 8:39). In Matthéüs 8 spreekt de Heere Jezus over een gelovige heidense hoofdman. Zulken zullen straks aanzitten in het koninkrijk der hemelen met Abraham, Izak en Jakob, terwijl ”kinderen des koninkrijks” zullen worden buitengeworpen.

De voorrede van de Dordtse Leerregels schrijft dat de Heere „Zijn verbond niet vergeet en het zuchten der Zijnen niet veracht.” En hoofdstuk 2, artikel 8 belijdt „dat Christus door het bloed Zijns kruises (waarmede hij het nieuwe verbond bevestigd heeft) uit alle volken, stammen, geslachten, tongen, diegenen allen, en die alleen, krachtiglijk zou verlossen, die van eeuwigheid tot zaligheid verkoren, en van de Vader Hem gegeven zijn.”

Hoe is het nu in het buitenland? Dr. L. Doekes betoogt in ”Credo” dat „Zwingli, Bullinger, Leo Judae, Calvijn en anderen door hun exegetische en catechetische geschriften er toe hebben bijgedragen, dat het verbond Gods in de confessies der Reformatie uitdrukkelijk werd beleden.”

Zo verdedigt bijvoorbeeld Zwingli's Fidei Ratio, de ten behoeve van de keizer anno 1530 geschreven samenvatting van zijn geloof –overigens niet door een kerk als confessie aanvaard–, de kinderdoop op grond van Gods verbond.

De Westminster Synode kwam bijeen van 1643 tot 1648. De Catechismus Major zegt in artikel 31 dat het genadeverbond is gemaakt „met Christus als de tweede Adam, en in Hem, met al de uitverkorenen, als Zijn zaad.” God „belooft en geeft Zijn Heilige Geest aan al Zijn uitverkorenen, om in hen dat geloof te werken.” De Zwitserse Formula Consensus uit 1675 uit zich in dezelfde geest.

Veel later nog, in 1823, namen de Calvinistische Methodisten uit Wales in hun Confessie een artikel op over het verbond der genade. Daar heet het dat „de Vader de eer en heerlijkheid van Gods eigenschappen en regering vertegenwoordigt, die door mensen is veracht en onteerd; de Zoon, als Verbondshoofd en Borg, vertegenwoordigt en staat in de plaats van hen allen onder het menselijk geslacht die zijn uitverkoren en in Hem geloven tot behoud; de Heilige Geest verbindt zich om in de uitverkorenen te werken als de Geest van Christus, als Heiligmaker en Trooster.”

De theologie blijkt zich in de twintigste eeuw verder ontwikkeld te hebben. De christelijke gereformeerde predikant L. H. Beekamp gaf voor de Tweede Wereldoorlog een catechisatieboekje uit dat nadrukkelijk scheiding maakt tussen het verbond der verlossing waarin Christus Zijn uitverkorenen vertegenwoordigt en het verbond der genade. Het genadeverbond heet bij ds. Beekamp „Gods belofte van genade, op grond van Christus' gerechtigheid aan gevallen mensen geschonken.” Dat betreft dan dus „de gelovigen met hun zaad.” Hij maakte overigens verschil tussen de schenking en deelachtigmaking van de beloften.

Van dat onderscheid en van tweeërlei kinderen des verbonds is bij de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) geen sprake. „Krachtens het Verbond hebben onze gedoopte kinderen in God hun Vader” schreef ds. W. H. van der Vegt in ”Het verbond der genade bij Calvijn”. En dr. K. Schilder schreef in ”Looze kalk”: „Daarin” –namelijk het verbond der genade– „zijn gelijkelijk degenen, die Christus' eigendom zijn, als degenen die door Hem niet gekocht werden. Haters van God behoren er dus evenzeer toe als liefhebbers van Hem. Ja, in het verbond zijn op dezelfde wijze degenen, die door God geliefd als die door hem gehaat zijn...”

Ook dr. J. G. Woelderink stond in de lijn dat het genadeverbond naar zijn wezen met alle gedoopten is opgericht. „Het verbond der genade is te beschouwen als vrucht van genade, opgericht met de gevallen mens; krachtens Gods genadige beschikking zijn ook de kinderen in dat verbond opgenomen”, aldus de eredoctor tijdens de vooroorlogse jaren in De Waarheidsvriend.

De opvattingen betreffende het verbond der genade zijn divers geworden.