Forum 23 november 2000

Ouders moeten hulp van buiten bij vorming kinderen accepteren

Sneller ingrijpen
als opvoeding mislukt

Kindermishandeling krijgt aandacht vanuit de zorg en vanuit de samenleving. Maar Nederlanders zijn te voorzichtig. Als ouders falen in de opvoeding van hun kind, zou er veel vaker van buiten ingegrepen moeten worden, vindt prof. dr. H. Baartman. Dat is geen bedilzucht, maar dat moeten ouders zien als assistentie.

In onze samenleving zijn ouders de eerstverantwoordelijken inzake de zorg voor onze kinderen. Daar zijn goede redenen voor. Eén daarvan is dat ouders doorgaans als van nature de wens hebben voor hun kinderen het goede te doen. Aan deze verantwoordelijkheid en de wens daar uitvoering aan te geven ontlenen ouders een zeker recht op autonomie ten aanzien van de wijze waarop ze zich van die verantwoordelijkheid willen kwijten. Dit recht op autonomie behelst onder meer het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Ons stelsel van kinderbescherming, of, positief geformuleerd: van zorg voor het recht van kinderen op adequate zorg, kenmerkt zich daarom door terughoudendheid. Maar men bedenke hierbij dat het recht van ouders op autonomie ten dienste staat van hun taak als opvoeder en dus dat terughoudendheid niet (meer) op zijn plaats is indien de uitoefening van die taak te wensen overlaat.

In de praktijk van alledag laat men zich pas dan ongevraagd in met de wijze waarop ouders zorgdragen voor hun kind als ze in die zorg ernstig (lijken te) falen en/of als een kind de samenleving tot last wordt. Tot zolang bemoeit men zich niet met ouders, tenzij ze er zelf om vragen, omdat ongevraagde bemoeienis in het geval dat er van falen van de ouder of wangedrag van het kind (nog) geen sprake is als schending van een recht op autonomie ervaren wordt. In de praktijk lijkt dus het recht van ouders op autonomie te prevaleren boven het recht van een kind op adequate zorg. Het is daarom goed om nog eens te benadrukken dat het recht van ouders op autonomie gebaseerd is op het recht van een kind op adequate zorg en dus ook door datzelfde recht op zorg gelimiteerd wordt. Verliest men dit verband uit het oog, dan wordt elk ongevraagd aanbod van steun gemakkelijk ervaren als een schending van een recht van ouders en als bevoogding en bedilzucht.

Investeren
Zeker, het is zeer begrijpelijk dat ouders graag willen dat men zich zo weinig mogelijk met de uitoefening van hun ouderschap inlaat. Er is geen relatie waarin men als volwassene zo veel investeert als in de relatie met zijn kinderen. Als ouder investeren in een kind (of het nu van jezelf is of van een ander) betekent dat je met hart en ziel en met heel je hebben en houden betrokken bent op het welzijn van dat kind. Dat sommige ouders dat welzijn niet of onvoldoende ter harte lijkt te gaan doet aan dat gevoel van betrokkenheid niets af.

Overigens, perfecte ouders bestaan niet. En dat is ook niet erg. Volwassen worden is leren leven met onvolmaaktheden, met name met die van jezelf en van anderen. Daar heb je –om te beginnen– onvolmaakte ouders voor nodig. En al die ouders, met al hun grote of kleine tekorten, zijn er als ouder op uit ”het goede te doen” en ”het goed te doen”. Maar als er één rol is waarin het moeilijk is om volwassen te zijn, dan is dat wel die van het ouderschap.

Immers, juist omdat men zo veel investeert in de relatie met zijn kind, juist omdat men er zo op uit is het (kind) goed te doen, is het bijzonder moeilijk en soms zelfs zwaar om te leven met het onvolmaakte in termen van eigen tekorten en van tekorten van het kind. Ouders zijn om deze reden buitengewoon kwetsbare mensen. En dat kan maken dat men zich te kijk voelt staan, dat men zich beoordeeld en wellicht veroordeeld voelt als een ander zich ongevraagd inlaat met het ouderschap. Dit zal misschien temeer gelden naarmate ouderschap priller is. Desondanks lijkt het me dat het juist een teken van volwassen ouderschap is als men in staat is confrontaties met tekorten te accepteren en zich van gepaste steun te verzekeren.

Wij leven evenwel in een cultuur die het ouders niet gemakkelijk maakt een volwassen ouder te zijn. Immers, onze cultuur rond ouderschap is er een van afzijdigheid waarin ongevraagde bemoeienis vaak gezien wordt als indicatief voor een tekort. We leven niet in een cultuur waarin we zodanig doordrongen zijn van het recht van kinderen op adequate zorg en van de wens van ouders om deze zorg te bieden, dat we het een vanzelfsprekendheid vinden ouders aan te bieden om hen waar gewenst bij de zorg voor hun kind te assisteren. Eerbiediging van de rechten van ouders op autonomie grenst daarom aan collectieve onverschilligheid voor het welzijn van kinderen, stoelt op de illusie dat ouders in principe als ouders volwassen zijn en draagt tevens bij aan de instandhouding van deze illusie.

Omdat we als samenleving het recht van ouders op non-interventie laten prevaleren boven het recht van een kind op adequate zorg en omdat we systematisch de ogen sluiten voor de ”condition humaine” van het ouderschap, hebben we niet een systeem waarin als vanzelfsprekend met alle jonge ouders wordt vastgesteld of assistentie bij hun taak gewenst is. Omdat we ouders graag met rust laten, bieden we die assistentie veelal pas als het te laat is.

Vaak te laat
Al sinds jaar en dag spannen we het paard achter de wagen. We putten ons uit met geld, energie en een hoop verslindende vormen van kinderbescherming. Onze overmaat aan terughoudendheid maakt dat er pas iets gebeurt als een melding bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling of bij de Raad voor de Kinderbescherming of de politie de aanleiding vormt voor gerede twijfel aan de kwaliteit van zorg voor een kind. Wil echter het recht van een kind op adequate zorg meer zijn dan een dode letter en wil het onderschrijven van dat recht meer zijn dan lippendienst van de overheid aan het VN-verdrag inzake de Rechten van het Kind, dan dienen we ons actief (en niet alleen reactief) te vergewissen van de mogelijkheden van ouders om de gewenste zorg te bieden.

We hebben een systeem dat hiervoor uitmuntend geschikt is, maar gebruiken het niet. Het systeem van ouder- en kindzorg en van prenatale zorg waarin vrijwel alle jonge (aanstaande) ouders gezien worden is in hoofdzaak gericht op het lichamelijk welzijn van moeder en kind. Dat die moeder dat kind niet alleen moet voeden maar ook op moet voeden, is iets waaraan niet systematisch aandacht wordt besteed. En dat ze dat kind niet alléén opvoedt maar doorgaans met haar partner is iets wat helemaal veronachtzaamd wordt in de ouder- en kindzorg. De huiver zich ongevraagd met andermans ouderschap in te laten maakt dat we in ouder- en kindzorg schromelijk tekortschieten.

Wens realiseren
Omdat ouders zo kwetsbaar zijn, is het natuurlijk van groot belang onder welke noemer ongevraagde bemoeienis gepresenteerd wordt. Men dient daarbij aan te sluiten bij de wens van de ouder ”het goed(e) te doen”. Een ouder die zich gerespecteerd voelt in zijn wens zorg te dragen voor het welzijn van een kind, zal bemoeienis die aansluit bij die wens en gericht is op het realiseren van die wens eerder verwelkomen dan een ouder die zich vooral op een tekort voelt aangesproken.

Oplossingen waarmee we het probleem van ernstig falende ouders en van kinderen die de samenleving tot last zijn definitief kunnen uitbannen zullen we nooit vinden. Ouders hebben niet alles in de hand en hulpverleners evenmin. Maar als we als samenleving ons pas bemoeien met de zorg van ouders voor hun kinderen als hun nood ons dwingt, zal een oplossing van dat probleem verder wegblijven dan nodig is, en zijn we mede schuldig aan die nood.

De auteur is bijzonder hoogleraar preventie en hulpverlening inzake kindermishandeling aan de Vrije Universiteit in Amsterdam.