Forum 18 november 2000

Wetenschappelijke wapens van moderne bijbelcritici verslaan hun duizenden

Daniël schreef boek Daniël zelf

Al te snel laten christenen zich uit het veld slaan door zogeheten wetenschappelijke argumenten van bijbelcritici. Hierdoor wint het onjuiste beeld terrein als zou Gods Woord niet met de werkelijkheid sporen. Drs. J. G. van der Land wijst erop, dat archeologische vondsten juist keer op keer de betrouwbaarheid van de Bijbel onderstrepen.

In een interview in het RD van 2 november merkte drs. J. J. Grandia op, dat de argumenten van de bijbelcritici vaak sterk zijn. Hij lijkt tijdens zijn studie onder de indruk te zijn gekomen van de houdbaarheid van de stellingen van bijbelkritische wetenschappers, zodat hij zich de wapens tegen de bijbelkritiek uit handen heeft laten slaan.

Grandia liet zich overtuigen door een taalkundig argument ten gunste van de stelling dat het boek Daniël zou dateren uit de tweede eeuw voor Christus en dus niet kan zijn geschreven door Daniël in de tijd van de Babylonische Ballingschap (zesde eeuw voor Christus). Dat argument is juist een voorbeeld waaruit blijkt dat de argumenten van de bijbelkritici alleen sterk lijken, maar het niet zijn.

Grandia is ook tot de conclusie gekomen dat we tegenover de argumenten van de moderne bijbelkritiek geen wetenschappelijke tegenargumenten zouden mogen inbrengen. Nadat hij zich de wetenschappelijke wapens uit handen had laten slaan, kreeg hij „veel last van inwerpingen van de satan.” Daarna werd „het Woord het wapen waarmee ik mocht strijden tegen de aanvechtingen.”

Overblijfselen
Al heeft men zelf dan geen problemen met het gezag van de Bijbel, toch blijven de argumenten van de bijbelkritici hun duizenden verslaan. Velen zitten met vragen en twijfelen aan de betrouwbaarheid van de Bijbel. Zouden we dan niet met wetenschappelijke argumenten mogen aantonen dat de beweringen van de bijbelcritici onhoudbaar zijn? Daar is grondige studie voor nodig.

Het tijdschrift ”Bijbel, Geschiedenis en Archeologie” (BGA) voorziet in die behoefte. We maken daarbij gebruik van wetenschappelijk materiaal en van resultaten van recent archeologisch onderzoek die voor velen onbekend zijn.

Wetenschappelijk onderzoek kan goed samengaan met een gelovig aanvaarden van wat God openbaart in de Bijbel. We hoeven dan ook niet bevreesd te zijn voor wetenschappelijk onderzoek, omdat dat gaat over dezelfde werkelijkheid als die waarover in de boeken van de Bijbel is geschreven. Helaas geloven velen in de houdbaarheid van alle argumenten van wetenschappers die door middel van de communicatiemedia de wereld overspoelen. Dat ze vaak subjectief zijn, beseffen zelfs gelovige intellectuelen niet altijd.

De generaliserende stelling van Grandia is blijkbaar een gevolg van het aannemen dat de sterk lijkende argumenten van de bijbelcritici juist zijn. Tal van ontdekkingen op archeologisch terrein laten zien dat de houdbaarheid van het ene na het andere argument van de bijbelkritici onderuit wordt gehaald. We denken aan de bewering dat de Israëlieten nog in de tijd van farao Raämses II (1279-1213 voor Christus) in Egypte verbleven, omdat Raämses gelijkgesteld werd met Tanis en daar had men geen oudere lagen gevonden dan uit de tijd van de genoemde farao. Onweerlegbaar werd later aangetoond dat Tanis niet de plaats van Raämses was.

Stellig werd beweerd dat in het gebied ten oosten van de Jordaan voor circa 1250 voor Christus geen steden lagen, zodat de Intocht voor Israël moest worden gedateerd na circa 1250 voor Christus. Opnieuw een 'bewijs' voor de latere datering in circa 1220 voor Christus, slechts circa 250 jaar voor de bouw van de tempel van Salomo begon. Verschillende teksten, zoals Richteren 11:26 en 1 Koningen 6:1 zouden kunnen worden geschrapt. Later werden in het genoemde gebied tal van overblijfselen van steden uit de tijd voor 1250 voor Christus opgegraven.

Scherven
De opvatting dat het boek Daniël niet in de zesde eeuw voor Christus door Daniël werd geschreven, is al lang gangbaar in bijbelkritische kringen. Het werd onmogelijk geacht dat een schrijver in de zesde eeuw voor Christus gebeurtenissen die lang daarna plaatsvonden, zou hebben voorspeld. Daarom werd aangenomen dat iemand in de tweede eeuw voor Christus, nadat de meest helder beschreven gebeurtenissen hadden plaatsgevonden, deze verhaalde in de vorm van profetieën en die toeschreef aan een zekere Daniël.

Er zijn echter door taalkundigen overtuigende argumenten naar voren gebracht tegen het dateren van het boek Daniël uit de tweede eeuw voor Christus. Daniël 2:4b tot en met hoofdstuk 7 is geschreven in het Aramees. In Babylon werd in de zesde eeuw voor Christus door de zeer gemengde bevolking overwegend Aramees gesproken. Lang werd aangenomen dat het Aramees van het boek Daniël een westelijk dialect was en niet in Babylon kan zijn geschreven. Sinds 1906 zijn Aramese teksten, geschreven op papyri en scherven, die ontdekt waren bij opgravingen op het eiland Elephantine, in de Nijl bij Aswan, gepubliceerd. Deze teksten, waarvan de meeste dateren uit de vijfde eeuw voor Christus, zijn afkomstig van de Joodse militaire kolonie die van circa 600-400 voor Christus op het eiland bestond. Het Aramees van deze teksten lijkt sterk op het Aramees in de boeken Daniël en Ezra. Het in Babylonië gangbare Aramees werd in de zesde eeuw voor Christus, door de Perzische koning Cyprus, tot ambtelijke taal in zijn rijk verheven. Dit Rijksaramees functioneerde tot circa 330 voor Christus. De Aramese gedeelten van Daniël zijn in dit Rijksaramees geschreven. (Koch, Daniël, pag. 41-43).

Gedenksteen
Ook archeologisch onderzoek heeft duidelijk gemaakt dat het boek Daniël moet zijn geschreven door iemand die de situatie aan het Nieuw-Babylonische hof zeer goed en van nabij kende en dus moet hebben geleefd in de zesde eeuw voor Christus. Dergelijke details uit het Babylonische hofleven waren eeuwen na de ondergang van het Nieuw-Babylonische rijk, in 539 voor Christus, niet bekend aan een schrijver in de tweede eeuw voor Christus.

De laatste koning van het Nieuw-Babylonische rijk was volgens Daniël 5 Belsazar. De naam Belsazar komt in lijsten van koningen van het Nieuw-Babylonische rijk niet voor. Nabonidus wordt als de laatste koning van dat rijk genoemd. Na de ondergang van het Nieuw-Babylonische rijk was niet meer bekend dat Belsazar regeerde toen de Perzen het rijk veroverden. De Griekse geschiedschrijvers Herodotus (circa 485-425 voor Christus) en Xenophon (430-354 voor Christus), die geruime tijd later over het Nieuw-Babylonische rijk schreven, vermeldden de naam Belsazar niet. Deze naam Belsazar is eeuwenlang onbekend gebleven. Een schrijver uit de tweede eeuw voor Christus zou de naam Belsazar niet hebben gekend.

Pas in de vorige eeuw ontdekte men bij opgravingen in Mesopotamië teksten waarin Belsazar wordt genoemd. Duidelijk werd dat koning Nabonidus lange tijd de regering in Babylon aan zijn zoon Belsazar overliet en dat de laatste in feite als koning regeerde. In 1956 werd in het noorden van Saudi-Arabië een gedenksteen ontdekt met een inscriptie van Nabonidus erop. Hij deelt mede dat hij leefde in het noorden van Arabië en niet uit in Babylon kwam. Van 549 tot 539 voor Christus verbleef Nabonidus in het noorden van Arabië.

Bevestigen
Het dateren van het boek Daniël in de tweede eeuw voor Christus houdt een miskenning van het profetisch karakter van het boek in. Er zijn nog meer overtuigende argumenten aan te voeren tegen de late datering van het boek. In een uitvoerig artikel in BGA van september 1997 zijn die te lezen.

Steeds duidelijker wordt dat de moderne bijbelcritici bouwt op vooronderstellingen die al zijn weerlegd. Door bijbelcritici beheerste tijdschriften weigeren stelselmatig artikelen van bijbelgetrouwe wetenschappers. Veel interpretaties van resultaten van opgravingen die de betrouwbaarheid van de Bijbel leken te kunnen betwisten, bleken later onjuist te zijn.

Voor ons geloof hebben we geen bewijzen voor de betrouwbaarheid van de Bijbel nodig. We leven echter in een tijd waarin de kritiek op de betrouwbaarheid van de Bijbel steeds heviger wordt en via de media en in schoolboeken wordt gepopulariseerd. Door archeologen die zich bezighouden met Palestina in de tijd van het Oude Testament wordt een groot deel van de Bijbel onbetrouwbaar genoemd. Dan is het bemoedigend voor christenen die twijfelen aan de betrouwbaarheid van de Bijbel om kennis te nemen van resultaten van archeologische vondsten die de betrouwbaarheid van de Bijbel bevestigen. Op dit terrein dringt veel informatie niet door tot een breed publiek.

De auteur is eindredacteur van het tijdschrift ”Bijbel, Geschiedenis en Archeologie”.