Dossier20 juli 1999

Voorstellen zetten gouvernementele houding onder druk

Moet de SGP oppositie gaan voeren?

In de afgelopen weken kwam het kabinet met voornemens die betrekking hadden op de verruiming van de mogelijkheden tot abortus en euthanasie. Op ten minste vijf punten morrelde het kabinet aan de toch al erg gebrekkige bescherming van het menselijk leven. Bij ir. B. J. van der Vlies, voorzitter SGP-fractie in de Tweede Kamer, en M. de Bruyne, voorlichter SGP-fractie, is er iets geknapt. Zij vragen zich serieus af in hoeverre de SGP haar gouvernementele instelling nog kan handhaven.

De fracties in de Tweede Kamer worden altijd verdeeld in twee kampen: coalitiepartijen en oppositiepartijen. De coalitiefracties steunen als het goed is de regering. Ze worden daarom ook wel regeringspartijen genoemd. De oppositiepartijen daarentegen zijn eropuit om het kabinet ten val te brengen. Niet dat ze per definitie tegen alle kabinetsvoorstellen stemmen, maar als er zich een gelegenheid voordoet om de ministersploeg naar huis te sturen, zullen ze het niet laten.

De SGP heeft van meet af aan bezwaar gemaakt tegen deze tweedeling. SGP-kamerleden beklemtonen vaak dat zij niet tot de oppositiepartijen willen worden gerekend. SGP'ers zijn gezagsgetrouw. Hun visie op de overheid maakt dat ze, zoals dat zo mooi heet, gouvernementeel zijn ingesteld. Bij het aantreden van ieder nieuw kabinet stelt de SGP-fractie zich daarom op het standpunt dat de voorstellen die de nieuwe ploeg gaat doen, alle op hun eigen merites zullen worden beoordeeld. Het stemgedrag in de Kamer wordt daarop afgestemd: goede voorstellen worden gesteund, slechte afgewezen.

Luguber
De vraag is: Hoe lang moet/kan zo'n houding worden volgehouden? We werpen die vraag nú op, omdat er bij ons in de afgelopen weken iets geknapt is. Om maar direct met de deur in huis te vallen: de druppels die bij ons de emmer van het 'gouvernementalisme' deden overlopen, zijn de voornemens die twee weken geleden naar buiten kwamen over abortus en euthanasie. Op ten minste vijf punten morrelde het kabinet aan de toch al erg gebrekkige bescherming van het menselijk leven.

Eerst werd bekend dat ook in Nederland de abortuspil zal worden toegelaten. In de praktijk zal dat betekenen dat de drempel om een kind in de moederschoot te (laten) doden nog verder zal worden verlaagd. Precies een dag later was er het bericht dat de wettelijke grens van 24 weken opgerekt gaat worden. Als te voorzien is dat een kind ernstig gehandicapt zal zijn, zoals men dat noemt „geen leven” heeft als het ter wereld komt, mag er ook na de 24e week „een eind aan worden gemaakt.” In datzelfde lugubere rijtje past het plan om het gebruik van foetussen voor onderzoek toe te staan. Ook daarvan is te vrezen dat er een abortus-vergoelijkende, stimulerende werking van uitgaat.

Minachting voor de bescherming van het (menselijk) leven, en daarmee voor het bijbelse gebod „Gij zult niet doodslaan”, spreekt ook uit de kabinetsvoornemens inzake euthanasie. Levensbeëindiging op verzoek zal uit het Wetboek van Strafrecht worden gehaald, zo lieten de ministers Borst van Volksgezondheid en Korthals van Justitie weten. Bovendien zal euthanasie ook mogelijk worden gemaakt voor ernstig zieke jongeren, 16- en 17-jarigen die „uit het leven willen stappen.”

Er zijn niet veel woorden voor nodig om duidelijk te maken dat al deze (al dan niet uitgewerkte) voorstellen snijden door de ziel van een ieder die Gods Woord liefheeft en daarnaar wil leven. De abortus- en euthanasiekwesties hebben een lange en zeer bewogen voorgeschiedenis in ons land, niet het minst door de ingrijpende besluiten die daarover in Tweede en Eerste Kamer zijn genomen. De behandeling van de 'abortuswet' en de 'euthanasiewet' heeft velen tot in het diepst van hun wezen beroerd, omdat deze rechtstreeks indruisen tegen Gods Woord en Zijn bedoeling met de mens. Des te pijnlijker én gevoeliger is het dat deze wetten nu veel verder worden opgerekt.

Tijdstip
Op z'n minst opvallend is ook het tijdstip waarop deze plannen naar buiten zijn gekomen. Feit is dat een aantal voornemens al eerder bekend was en is vastgelegd in het regeerakkoord dat PvdA, VVD en D66 met elkaar sloten. Nieuw is het dus allemaal niet, maar merkwaardig is het wél, dat vier van de vijf voornemens binnen één week bekend werden, en dat uitgerekend in de eerste week van het lange zomerreces van de Tweede Kamer. Het kabinet laadt daarmee de verdenking op zich dat het 'tussen de bedrijven door' weer enkele laatste restjes van de christelijke fundamenten onder onze wet- en regelgeving uit de weg wil ruimen.

Als dat waar is, zijn deze voornemens moeilijk anders te zien dan als een paarse 'oorlogsverklaring' aan christelijk Nederland. Gevoegd bij de voorstellen die het kabinet vlak vóór de vakantie naar de Kamer stuurde over het homohuwelijk, dringt zich opnieuw de in het begin van dit artikel reeds gestelde vraag op: Hoe lang moet/kan een partij als de SGP nog ”gouvernementeel” zijn tegenover een kabinet dat het ene antichristelijke voorstel op het andere stapelt? Zijn de grenzen van de gouvernementele instelling inmiddels niet bereikt?

Het antwoord op die vraag is moeilijk. Gelet op het bovenstaande denken we echter dat de tijd rijp is om ons als SGP-fractie in de Tweede Kamer serieus af te vragen wat onze houding zal moeten zijn tegenover dit kabinet als de Kamer in september weer aan haar werk begint. Zoals gezegd, er is in de afgelopen periode iets geknapt. Over de gevolgen daarvan zullen we ons bij leven en welzijn in de eerste fractievergadering na het reces diepgaand moeten bezinnen. Voor de goede orde: we beschuldigen individuele ministers of staatssecretarissen niet van boze opzet, alsof zij (allemaal) bewust uit zouden zijn op de 'ontchristelijking' van Nederland. Daarmee zouden we hun onrecht aan kunnen doen.

Boze geest
Maar we zouden óók onrecht doen als we zouden verzwijgen dat naar onze vaste overtuiging de geest achter al deze voorstellen een boze geest is, de geest waarvan de Bijbel zegt dat die leidt tot de dood. Wat dat betreft is het hierboven genoemde rijtje voorstellen wel erg typerend en veelzeggend. Het heeft de SGP tot op heden nooit aan kritische zin ontbroken tegenover dit kabinet, maar onze houding was toch altijd kritisch-opbouwend. Het kost moeite om die houding vol te houden in het licht van de plannen die nu zijn aangekondigd en ten dele al ontvouwd. Toen 'paars' vijf jaar geleden begon te regeren, sprak premier Kok de woorden dat hij graag minister-president wilde zijn van en voor alle Nederlanders. Met pijn in het hart moeten we nu zeggen dat we ons door die woorden helaas niet meer aangesproken voelen.

Ir. B. J. van der Vlies