Ingrijpen dient genormeerd te gebeuren en uitbuiting is uit den boze
Biotechnologie: beloften, belangen en begrenzingDoor Prof. dr. ir. H. Jochemsen Er gaat geen dag voorbij zonder dat in de media iets wordt gemeld dat heeft te maken met biotechnologie. Er doen zich op dat terrein stormachtige ontwikkelingen voor. Door genetische manipulatie worden we geconfronteerd met micro-organismen die insuline produceren voor diabetes-patiënten, voedselgewassen die herbicide-tolerant zijn of zelf een bacterieel insecticide bevatten en een verbetering voor het milieu zouden zijn, vissen die door extra groeihormoon veel sneller groeien en groter worden dan normaal, koeien en konijnen die een eiwit in de melk produceren waarmee bepaalde patiënten behandeld kunnen worden. Er wordt bijvoorbeeld gewerkt aan het tot stand brengen van genetisch veranderde varkens waarvan de organen niet meer zo sterk door het menselijk lichaam worden afgestoten en daarom naar patiënten getransplanteerd zouden kunnen worden (xenotransplantatie) en aan gewassen die resistent moeten zijn tegen allerlei plagen en tegen droogte of kou. Volgens sommigen is de moderne biotechnologie onontbeerlijk om over enkele decennia de wereldbevolking nog te kunnen voeden. We zien dus dat de ontwikkelingen in de biotechnologie gepaard gaan met grote beloften van de zijde van onderzoekers en industrieën. Aan de andere kant brengen zij volgens milieu-organisaties grote risico's mee. In elk geval bestaan met wisselende intensiteit gevoelens van verontrusting binnen de bevolking. Hoe geweldig of hoe gevaarlijk is de moderne biotechnologie? Aan de bezinning hierop wil ik in dit artikel een bijdrage leveren waarin de nadruk zal liggen op de ethische afwegingen en begrenzingen van de moderne biotechnologie. Verlengstuk Voorstanders van deze ontwikkelingen beweren wel dat de moderne biotechnologie die gebruik maakt van genetische manipulatie (of modificatie, zoals de vakmensen zeggen) eigenlijk niet nieuw is, maar een simpel verlengstuk is van het moderne veredelingsonderzoek. Dit is mijn inziens niet terecht. Als dit zo zou zijn, dan zou er geen reden zijn zoveel heil te verwachten van de moderne biotechnologie. Deze verschilt op tenminste drie punten van de 'gewone' veredeling en fokkerij: Door middel van genetische modificatie, waarbij alle soortgrenzen overschreden kunnen worden, worden organismen tot stand gebracht die via veredeling door kruising nooit verkregen hadden kunnen worden. Er treedt een enorme versnelling op van het veredelingsproces, doordat dit onafhankelijk is geworden van natuurlijke voortplantingscycli van de betreffende planten en dieren. Mede ten gevolge van bovengenoemde factoren is hierbij sprake van onbekende en moeilijk te bepalen risico's, zowel in ecologisch opzicht als ten aanzien van voedselveiligheid en dierwelzijn. Daarnaast wil ik graag benadrukken dat de beloften en het belang van de moderne biotechnologie ook niet moeten worden overdreven. In de natuur zelf liggen nog vele mogelijkheden tot verhoging van de wereldvoedselproductie op een wijze die landbouwkundige en sociaal de voorkeur verdienen boven de moderne biotechnologie. Genetische modificatie Een ethische beoordeling van de moderne biotechnologie kan niet voorbijgaan aan een oordeel over de genetische modificatie van organismen met soortvreemd DNA. Van belang hierbij is welke invalshoek men kiest. Vanuit moleculair-biologische invalshoek kan men constateren dat er ten aanzien van bepaalde stukken DNA (het erfelijkheidsmateriaal) veel overeenkomsten bestaan tussen zeer diverse organismen en dat ook in de natuur een zekere uitwisseling van DNA tussen bepaalde organismen kan plaatsvinden. Maar wanneer men op grond daarvan constateert dat transgenese (genetische modificatie waarbij DNA van de ene soort naar de andere wordt overgebracht) eigenlijk een weinig ingrijpende techniek is, dan wordt de zaak te zeer versimpeld. Dan doet men net alsof de enige belangrijke verschillen tussen organismen op het vlak van het DNA liggen. Men gaat dan voorbij aan het kwalitatieve verschil tussen organische materie en levende organismen en ook tussen biologisch leven en het leven van dieren die ook gevoel hebben. Dieren, en ook de overige natuur, zijn dan niet wezenlijk meer dan materie waarvan de waarde afhangt van het nut voor de mens. Als deze benadering en de uitwerking daarvan in de moderne biotechnologie dan ook nog wordt verbonden met sterke financieel-economische belangen, dan dreigt het manipuleren van levende organismen alleen nog door technische grenzen beperkt te worden: wat kan en geld oplevert, doen we. Vooral door de activiteiten van grote internationale agro-industrieën (b)lijkt die benadering bovendien te leiden tot een concentratie van macht over de agrarische sector en zelfs over de wereldvoedselproductie, tot een groeiende afhankelijkheid van de ontwikkelingslanden en een gevaarlijk verlies aan genetische diversiteit van cultuurgewassen. Bovendien blijken bij genetische modificatie telkens weer niet verwachte effecten op te treden. Zo blijken bij genetische modificatie telkens weer onverwachte effecten op te treden. Om twee voorbeelden te noemen: bij de transgene soja van Monsanto barstten de peulen bij heel warm weer voortijdig open, en de Bt-maïs die een gif bevat tegen insecten scheidde dat gif ook af in de bodem met onbekende effecten voor het bodemleven. Dit betekent dat de huidige ontwikkelingen in de biotechnologie vragen om een kritische benadering. Gezien de belangrijke waarden en grote belangen die met deze ontwikkeling zijn gemoeid is de overheid hier terecht regulerend opgetreden, maar dient dat naar onze mening nog nadrukkelijker te doen. Toetsingskader Met het bovenstaande wil ik niet beweren dat de mens geen gebruik mag maken van levende organismen voor allerlei doeleinden. De natuur is niet heilig en ingrijpen is toegestaan en is tot op zekere hoogte zelfs een opdracht. Maar de natuur en levende organismen hebben ook een waarde onafhankelijk van hun nut voor mens. Deze opvatting baseer ik op de overtuiging dat de natuur ten diepste schepping van God is. Maar ook vanuit andere overtuigingen kan men tot die stelling komen. De natuur vereist dan ook respect en een zorgvuldig en verantwoord beheer. (Dit is op termijn overigens ook in het belang van de mens, maar dat is niet het enige argument). Ingrijpen dient dan ook genormeerd te gebeuren en uitbuiting is uit den boze. Dit betekent dat iedere vorm van genetische modificatie een permanente en kritische beoordeling vereist. Genetische modificatie houdt altijd een bepaalde aantasting in van de 'eigensoortelijkheid' van organismen die niet toegestaan dient te worden, tenzij er een duidelijke rechtvaardiging voor bestaat (het nee, tenzij-principe) en een aantal randvoorwaarden is vervuld. Mogelijke biotechnologische toepassingen moeten dan ook vooraf getoetst worden aan de hand van een breed toetsingskader en niet, zoals nu bij planten en micro-organismen gebeurt, alleen op grond van een inschatting van risico's. Het toetsingskader moet (in elk geval) de volgende criteria bevatten:
De handeling; te toetsen op de mate van aantasting van de 'eigensoortelijkheid' van het te gebruiken organisme (is het DNA soorteigen of -vreemd en wat doet de transgenese met het organisme?). Hoe groter de aantasting hoe bezwaarlijker de toepassing. Het beoogde doel; te toetsen op het gediende belang (commercieel belang, duurzamer landbouw, behandeling van patiënten met ernstige, tot nu toe onbehandelbare aandoeningen). Hoe waardevoller het doel, hoe eerder de toepassing aanvaardbaar is. Het gebruikte organisme; hoe 'hoger' het organisme, hoe bezwaarlijker de toepassing. De lijn van hoog naar laag verloopt ruwweg als volgt: zoogdier, lager dier, planten, micro-organismen. Risico's voor de natuurlijke omgeving (vooral bij vrij in de natuur brengen van genetisch gemodificeerde micro-organismen en planten) en de veiligheid van de mens, in het bijzonder de voedselveiligheid. In dit verband is toepassing van het zogenaamde voorzorgprincipe gewenst. Neveneffecten/gevolgen voor gezondheid en welzijn van (de gebruikte) dieren, en sociale rechtvaardigheid (gevolgen voor de agrarische sector en voor de positie van ontwikkelingslanden). Alternatieven; hoe haalbaarder minder ingrijpende alternatieven, des te minder aanvaardbaar de te beoordelen toepassing. Behalve de toepassing van deze criteria dient een toetsingskader nog een tweede stap te bevatten. Deze betreft het vaststellen van het belang dat men aan elk van de criteria hecht, met andere woorden het relatieve gewicht dat men eraan toekent. Sommigen zullen bijvoorbeeld het criterium handeling of organisme niet zwaar willen laten meewegen in de beoordeling, anderen vinden bijvoorbeeld de effecten op de sociale rechtvaardigheid niet zo belangrijk, maar wel de risico's voor voedselveiligheid. Uit deze voorbeelden zal al wel duidelijk zijn dat de weging van de verschillende criteria afhangt van iemands visie op het leven, op de natuur en op technisch ingrijpen. Iemand die sterk 'groen denkt', zal genetische manipulatie op zichzelf veel bezwaarlijker vinden dan iemand die de mens en zijn behoeften centraal stelt en het doel zwaar zal willen laten meewegen. Ik ben er voorstander van om de diverse criteria alle tamelijk evenwichtig te laten meewegen. Schepselen hebben een waarde die niet afhangt van hun nut voor de mens, maar tegelijkertijd mogen ze binnen grenzen wel worden gebruikt ten nutte van de mens. In deze tweede stap komen dus verschillen in levensbeschouwelijke en politieke oriëntatie tot uitdrukking. Dergelijke verschillen in de samenleving maken besluitvorming niet eenvoudiger. Maar het voordeel van deze tweede stap is dat die levensbeschouwelijke verschillen expliciet en bespreekbaar worden gemaakt. Wanneer dat niet gebeurt dan blijven ze onderhuids toch werkzaam en komen tot uiting in verschillende inschattingen van risico's en effecten. En dan dreigt een polarisering tussen een eenzijdig technische en een sterk emotioneel geladen benadering de discussie en de bezinning te verlammen. Deze twee benaderingen zijn in wezen geen conflict tussen rationeel en emotioneel maar tussen verschillende visies op mens en natuur/schepping en de menselijke verantwoordelijkheid daarin. Voorstanders van ruime toepassing van genetische modificatie hebben veelal een sterk geloof in de mogelijkheden van technische beheersing ten behoeve van economische groei. In een volwassen democratie moet er niet alleen ruimte zijn om te spreken over de toetsingscriteria maar ook over het belang dat men daaraan hecht op grond van levensbeschouwelijke overwegingen. Gewassen Uit het bovenstaande toetsingskader zou ik enkele conclusies willen trekken ten aanzien van moderne biotechnologie in de landbouw. Planten Moderne biotechnologie in de vorm van merker-gestuurde veredeling kan onder omstandigheden een verantwoorde bijdrage leveren aan de veredeling van gewassen. Daarbij vindt wel gebruik van gentechnologie plaats maar niet in de vorm van genetische modificatie van planten. Het vrij in de natuur brengen van genetisch gemodificeerde gewassen dient niet te worden toegestaan dan wel met de grootst mogelijke voorzichtigheid en zorgvuldigheid te geschieden. Het sterk technische karakter van deze wijze van omgaan met de natuur brengt het gevaar mee dat voor hieraan verbonden risico's onvoldoende oog bestaat. Gezien de complexiteit van levende organismen en ecologische samenhangen kunnen mogelijke ecologische en landbouwkundige risico's nog onvoldoende worden vastgesteld. Telkens weer optredende onverwachte effecten wijzen hier ook op. Toepassing van het voorzorgprincipe vereist dan dat hierover op basis van 'case by case' and 'step by step' eerst meer duidelijkheid wordt verschaft. Grootschalige toepassing van genetisch gemodificeerde gewassen bergt bovendien het gevaar in zich van versneld verlies van biodiversiteit en dreigt voorbij te gaan aan specifieke ervaringskennis en ondernemerschap van de boeren. Daarnaast achten wij het noodzakelijk dat er een instantie is die het overzicht bewaart van alle proeven en commerciële toepassingen met genetisch gemodificeerde gewassen om zo goed mogelijk bedacht te zijn op eventuele interacties en stapelingseffecten. Verder is ook een goede monitoring van de toegestane toepassingen vereist. Dieren Voor genetische modificatie en klonering van (landbouwhuis)dieren bepleiten wij een nee, tenzij-beleid. Genetische modificatie van dieren met het oog op (doelmatigheids)verhoging van de dierlijke productie achten wij bijvoorbeeld ethisch niet verantwoord. Maar met name wanneer genetische modificatie en/of klonering de enige reële mogelijkheid biedt op een behandeling van ongeneeslijk zieke patiënten voor wie nog geen (goede) behandeling bestaat, dan kan dat onder omstandigheden ethisch aanvaardbaar geacht worden. Echter, economische motieven voor het niet bereid zijn te zoeken naar alternatieven voor genetische modificatie en/of klonering van dieren, mag voor de beoordeling geen reden zijn om een alternatief niet reëel te achten. Wet- en regelgeving De huidige wet- en regelgeving schept in de praktijk een versnipperd uitvoeringskader. De kans is daarbij groot dat op voorzienbare vervolgeffecten die bij de genetische manipulatie van organismen optreden, niet adequaat wordt ingespeeld. Met name moet men hierbij denken aan het feit dat verschillende ministeries betrokken zijn bij dit proces, en ieder ministerie zijn eigen mandaat, belang en belevingswereld heeft. Er dient dan ook meer duidelijkheid, samenhang en consistentie te komen in het toelatingsbeleid ten aanzien van ggo (genetisch gemodificeerde organismen). Toepassing van biotechnologie met genetische modificatie dient vergunningsplichtig te blijven en de toepassing dient beoordeeld te worden op grond van een integraal toetsingskader alvorens een vergunning kan worden verstrekt. Bij die toetsing dient dan ook een verscheidenheid aan deskundigheden te worden betrokken. De Nederlandse overheid dient verder te bevorderen dat ook op Europees niveau toepassingen van biotechnologie via een dergelijke integrale benadering worden beoordeeld. Uit het oogpunt van veiligheid inzake continuïteit van voedselvoorziening en ten einde de burger de gelegenheid te geven producten te kopen die aansluiten bij zijn opvattingen inzake natuur en productiewijzen, bepleiten wij het instandhouden van een ggo-vrije voedselketen. Dit dient gepaard te gaan met een adequate regeling inzake etikettering van producten. Commerciële toepassing van genetisch veranderde gewassen zal, nog onafhankelijk van risico-overwegingen, niet toegestaan moeten worden voordat de ggo-vrije keten feitelijk bestaat. De kosten van het handhaven van een ggo- en ggo-vrije keten dienen ten minste in belangrijke mate ten laste te komen van de ggo-keten en mogen in geen geval eenzijdig bij de ggo-vrije keten worden gelegd. Wettelijk dient te worden vastgelegd dat milieuschade die wordt veroorzaakt door het vrij in het milieu brengen van genetisch gemodificeerde organismen, door de betreffende onderneming/ organisatie vergoed moet worden. Ook op dit punt dient te overheid het tot stand komen van een Europese regeling na te streven. Terughoudendheid De moderne biotechnologie behelst een omgang met de schepping waartegenover terughoudendheid past. Tegelijkertijd zijn er toepassingsmogelijkheden waardoor een belangrijke waarde gerealiseerd kan worden en die onder omstandigheden verantwoord kunnen zijn. Daarbij kan vooral worden gedacht aan toepassingen bij micro-organismen (waar hier niet nader op is ingegaan) maar in sommige gevallen ook aan toepassingen bij planten en dieren. Maar de beloften en het belang ervan moeten niet worden overdreven. In de natuur zelf liggen nog vele mogelijkheden tot verhoging van de wereldvoedselproductie. De risico's en nevengevolgen op ecologisch, landbouwkundig en maatschappelijk gebied zijn nog niet goed in te schatten. Op grond van het breed aanvaarde voorzorgprincipe dienen biotechnologische toepassingen dan ook te worden begrensd en dient met name het in de natuur brengen van genetisch veranderde organismen met de grootst mogelijke terughoudendheid te geschieden. De auteur is verbonden aan het Prof. dr .G. A. Lindeboom Instituut en aan het Instituut voor CultuurEthiek en is verder lid van het Contact Christen Agrariërs dat de bezinning op de betekenis van het christelijke geloof voor de agrarische praktijk stimuleert. Deze tekst is een bewerking van een artikel dat eerder verschenen is in Bijbel en Wetenschap nr. 220, juni/juli 2000. |