Buitenland | 25 juni 1999 |
Bij de voordeur is het gevaar het grootstDoor mr. S. de Jong Ruim een week alweer ligt Egzon in de Klinika e Kirurgjize in Pristina. Zijn verhaal is er een van de vele in Kosovo. Toen aan het eind van de oorlog de Servische politieagenten het dorpje Terstenik overhoop haalden, vluchtten de inwoners alle kanten uit. Egzon verloor zijn ouders uit het oog, en zwierf drie dagen door de bossen rond. Toen was de kust veilig, dacht hij. Opgelucht ging hij naar zijn tante toe. Gelukkig, zijn neefje en nichtjes waren er ook. Gerzom zou ze wel even laten zien waar hij vandaan was gekomen. Wist híj dat daar een mijn lag. Nu zit moeder naast zijn bed. Bezorgd kijkt ze haar jongen aan. Gerzom heeft een glazige blik in zijn ogen. Hij krijgt een zeer hoge dosis pijnstillende medicijnen, verklaart de dokter. Belofte De wijze waarop Ramiz Bytyqi zijn verwondingen heeft opgelopen, mag kenmerkend heten. Onbewust van het gevaar liep hij op een plek waar een mens normaal gesproken volkomen veilig zou zijn. Vertel de vele Kosovaren die bij gebrek aan vervoermiddelen te voet gaan maar eens dat ze kilometers lang over drukke, gevaarlijke wegen moeten lopen. Wie op de weg loopt heeft immers meer kans op een ongeluk dan degene die ernaast loopt. Gelet op de naar schatting miljoen mijnen die in Bosnië liggen, mag worden aangenomen dat het aantal in Kosovo eveneens aanzienlijk is. Velen lijken zich van enig gevaar nauwelijks bewust. Neem het gezinnetje dat bij Suva Reha, tussen Prizren en Pristina, even uit hun benauwde bestelbus is gestapt. Rustig zitten ze enkele meters van de weg af te midden van hoog opgeschoten gras uit te rusten van de lange reis terug. Waarom ook niet? In de buurt bewerkt een boer zijn land. Veilig of niet, wat moet hij anders? Uit Macedonië en Albanië terugkerende Kosovaren krijgen bij de grens een foldertje uitgereikt dat op het gevaar van mijnen wijst. Maar zeker in het donker is de aanwezigheid van talloze explosieven een nijpend probleem. 's Avonds bij de grensovergang bij het Albanese Kukes blijkt dat verschillende voertuigen slechte en sommige zelfs geen verlichting voeren. Dat doet voor het ergste vrezen als straks aan het einde van de reis binnenwegen worden ingeslagen. Merkwaardig genoeg breekt het gevaarlijkste gedeelte van de reis aan bij de thuiskomst. De Serviërs hebben, behalve dat ze zich aan roof en vernieling schuldig hebben gemaakt, vaak mijnen achtergelaten. Deze laaghartige 'finishing touch' van hun wandaden blijkt maar al te effectief. Verhalen over veilig teruggekeerde Kosovaren die hun huisdeur openden en daarmee een explosief in werking stelden vormen geen zeldzaamheid. Hetzelfde geldt voor kinderen als Egzon Zabeli, die even de tuin in hollen, en dat meteen voor de laatste keer hebben gedaan. Artsen zonder Grenzen heeft inmiddels de noodklok geluid. De organisatie heeft de Verenigde Naties en KFOR opgeroepen voorrang te geven aan het mijnenprobleem. Dat betekent het in kaart brengen van zeer gevaarlijke gebieden, het verstrekken van goede voorlichting en vanzelfsprekend het ruimen van mijnen. Bescherming gaat verder dan de voordeur, aldus voorlichter Erwin van 't Land in Pristina. De NAVO moet zijn belofte dat verdrevenen veilig kunnen terugkeren waarmaken. Teleurgesteld In de hal van een van de gebouwen van het universiteitsziekenhuis hangt een broeierige sfeer. Dokters en verpleegkundigen drentelen rond, of hangen in de zitjes. Het zijn de Servische werknemers van de Klinika e Kirurgjize. Ze wachten het zoveelste beraad af van hun vertegenwoordigers met de plaatselijke KFOR-commandant. Dreigend kijken ze bezoekers aan. Wie per ongeluk iets in het Albanees durft te vragen krijgt een snauw als antwoord. Toeschietelijker is dokter Dalip Limani, die juist uit de operatiezaal komt. Gekleed in een groezelige witte jas, stethoscoop voor de buik, staat hij in een klein kantoortje overleg te voeren. Amper een week zijn Limani en zijn Albanese collega's weer aan het werk. Terug in het ziekenhuis waar ze tien jaar geleden door de politie waren verwijderd. De regering in Belgrado liet de hardhandig vrijgekomen plekken innemen door Servische 'collega's'. In plaats van bij de pakken neer te zitten, begonnen de Albanese geneeskundigen met eigen klinieken. Die bloeiden op. De Albanese Kosovaren durfden namelijk nauwelijks naar het ziekenhuis. In toenemende mate traden complicaties op, zelfs bij eenvoudige ingrepen. Ook hieraan kwam echter een einde. Zo moest chirurg Arben Ahmeti zijn privé-kliniek in april opgeven, toen zijn hele inventaris ter waarde van een halve ton door de Servische politie werd gestolen. De kliniek ging in vlammen op. Dit is een gewoon verhaal, zegt de kleine man laconiek. Op zijn bureau staat een stokoude typemachine. Maar ik ben blij dat ik hier weer aan het werk kan. Aan een universitaire kliniek verbonden zijn is iets totaal anders dan het runnen van een privé-praktijk. Dat wil zeggen, als er te werken valt. En dat schort er nu juist aan. Ahmeti en zijn collega's viel een ijskoud welkom ten deel. Limani stelt: De situatie heeft ons bijzonder teleurgesteld. Verschil Iedere dag wordt het moeilijker voor ons om te werken, zegt Limani. Apparatuur verdwijnt raadselachtig, voorraden zijn niet voorhanden, operaties moeten worden uitgesteld omdat de kledij voor de artsen weg is. Limani sjouwt de hele dag een dik medisch handboek mee onder zijn arm de kasten zijn gesloten. Ahmeti kijkt over zijn 'halve' brilletje: Wij geven het niet op. Via KFOR proberen we materiaal te krijgen. We proberen door middel van overleg alsnog tot samenwerking met de Servische collega's te komen. Op het kleine kamertje een paar gangen verderop strijkt een moeder haar kleine jongen liefdevol over de wang. Het knulletje ligt roerloos in bed. Hij begrijpt weinig van kibbelende dokters en politiek. Voor hem maakt het ook geen verschil. Egzon zal nooit meer voetballen. |