Buitenland | 22 juni 1999 |
Van mij mogen ze allemaal weggaanDoor mr. S. de Jong De toekomst ziet er plotseling heel anders uit dan zij zich een poosje geleden konden voorstellen. In de provincie komt het normale leven op gang, maar Belgrado staat aan de zijlijn. Met achterlating van vernield materieel zijn de soldaten uit Servië inmiddels allen vertrokken. Voor bescherming moeten hun volksgenoten nu bij de Duitse eenheden zijn. Een zware pantserwagen binnen handbereik onderstreept dreigend hun aanwezigheid. Indringers van buiten de eigen wijk weten waar ze aan toe zijn, mochten zij snode plannen koesteren. Er is helemaal niets veranderd aan de situatie, bezweert een man uit het groepje, tegen beter weten in. Een paar volgepakte auto's even achter hem logenstraffen zijn woorden. De wijk is momenteel zeer dicht bevolkt. Serviërs uit de omgeving, met name inwoners van het dorp Jociste, hebben hun voornaamste bezittingen bij elkaar gezocht, en zijn naar Orahovac getogen. Dat de volgende bestemming enkele reis naar het noorden is, is zeer wel denkbaar. Middenstand Voor het zover is, moet er nog heel wat veranderen. Volgens een vrouw die zich bij het groepje heeft gevoegd zouden sinds het einde van bombardementen al twintig Serviërs zijn verdwenen. Ze blikt de straat in die naar het lager gelegen marktplein voert. Al dagenlang heeft ze daar haar gezicht niet durven laten zien. De voorraad gehamsterd voedsel slinkt zienderogen. Alleen aan water is er geen gebrek. Reden voor de vrees zijn de patrouillerende UCK-soldaten, zegt ze. Ik ben bang voor hen. Ik vertrouw ze in geen enkel opzicht. De angst moet diep zijn geworteld, want de Duitsers zijn zichtbaar heer en meester in de stad. De leden van de UCK mogen dan hanig rondhangen, KFOR-militairen handhaven de orde. Praktisch probleem is voorts het gebrek aan geld. Aan dinars geen gebrek, legt een man uit. Maar de tijd dat de Joegoslavische munteenheid een graag gezien betaalmiddel was bij de Kosovaarse middenstand, is voorbij. En hoe komen ze aan Duitse marken? De Serviërs die daarover beschikken zijn, zeer verstandig overigens, al vertrokken. Want de herkomst van het geld zou eens tot kritische blikken, of erger kunnen leiden. In alle rust verloopt die aftocht zelden. Om te voorkomen dat terugkerende etnische Albanezen in hun huizen trekken, steekt een aantal Serviërs bij vertrek zijn huis in brand. Maar de schade die deze mensen aanrichten staan in geen verhouding tot de ellende die soldaten, politie en paramilitaire groepen op hun geweten hebben. Staan in het Servische deel van Orahovac de huizen ongeschonden overeind, in de wijde omgeving getuigen geblakerde ruïnes van de trieste gebeurtenissen gedurende de oorlog. Muur Nog erger is de toestand in Krusha E Madhe, groot Krusha. De geur van de dood hangt in het geblakerde dorp. Een uitgebrande tractor waarschuwt dat hervatting van het normale leven lang op zich kan laten wachten. Rond een ingestort dak cirkelen kraaien, aaseters. Twee duiven zitten op de nok van wat eens een indrukwekkend huis was. De grote poorten die toegang gaven tot het dorpje hebben hun nut verloren. Ingetrapte deuren geven vrije toegang. Of liggen er mijnen? Dit dorp was een UCK-bolwerk. Iedereen hielp het verzet, vertelt Isa Regjepi. Aan het hengsel in zijn hand schommelt een rode emmer. De boer weet het tijdstip van de verwoesting goed te plaatsen. Vlak nadat de NAVO met bombarderen was begonnen, kwamen de Serviërs opdagen. Ze gingen grondig te werk. Nu loopt Regjepi ongeveer als enige door de desolate, eens welgestelde buurt. Bij bakkerij Nekapa Bukepjekes hangt een stoel in de versplinterde etalageruit. Binnen liggen de stellingen omver. Biedt het kleine bedrijfje een verlaten aanblik, het huis ernaast geeft een gruwelijke inkijk. In verwrongen houding ligt Haxhiademi Hoti op de vloer. Hij heeft de leeftijd van tachtig jaar bereikt. Toen kwam aan het aardse bestaan van vader, grootvader en overgrootvader een beestachtig einde. Wij houden van Servië, hebben de bezoekers op de muur gespoten. Muts Milosevic, díe moeten ze pakken, zegt Fashi Gashi, comfortabel op de veranda van het huis van zijn kleinzoon neergezeten. Voor de 87-jarige Kosovaar uit Prizren is de derde Balkanoorlog ten einde. Dit was veruit de ergste oorlog. In de andere oorlogen vochten legers tegen elkaar. Nu vocht een leger tegen weerloze burgers. Onwillekeurig betast Fashi zijn witte, vilten hoofddeksel. Maandenlang heeft hij de karakteristieke Albanese muts in de kast laten staan. Het dragen ervan betekende een ontoelaatbare daad van verzet tegen de superieure Servische cultuur. Willen zij nu weg? Van mij mogen zij allemaal gaan. Zonlicht en schaduw spelen met zijn gerimpelde handen. De oude man kijkt in de verte. Och, wie niets heeft misdaan, wie Kosovaar is, mag blijven. |