Buitenland16 juni 1999

Nederlandse Gele Rijders 'ontdekken' massaslachting in Kosovo

„Zoiets hoef ik nooit meer te zien”

Door B. Bergsma
KRUSHA E MADHE – De Nederlandse Gele Rijders hebben gisteren na een tip van het Kosova Bevrijdingsleger UCK de plek van een massaslachting ontdekt in het dorp Krusha e Madhe, tussen Prizren en Orahovac. In een bijgebouw van een boerderij lagen ongeveer twintig verbrande lichamen, vrijwel zeker van Kosovo-Albanezen.

Zeer waarschijnlijk zijn de mensen op 28 maart –vier dagen na het begin van de NAVO-luchtacties tegen Joegoslavië– gefusilleerd, waarna het gebouwtje met de lijken in brand is gestoken. De lichamen zijn volgens de inschatting van waarnemers uiteengetrokken en aangevreten door honden. In de twee kamertjes van het gebouw liggen lichaamsdelen door elkaar en op en onder het puin van het ineengezakte dak. Op het erf ligt een dode hond, op de drempel liggen de eerste losse botten, in het gebouw krioelt het van de vliegen.

De Nederlanders kregen de tip over de massaslachting toen zij maandagavond met de plaatselijke UCK-commandant in het gebied rond het dorp Orahovac gesprekken voerden. De volgende ochtend reed afdelingscommandant Van Loon met een UCK-strijder naar de bewuste plek. Daar werden de doden gevonden. „Het is onze taak oorlogsmisdaden vast te stellen, de plaats van de misdaad te bewaken en de verantwoordelijkheid daarna over te dragen aan het KFOR-onderzoeksteam en het Joegoslavië-tribunaal,” aldus Van Loon.

Hij zei later nog nooit zoiets gezien te hebben. Van Loon: „Dit is schokkend, ook voor een beroepsmilitair. Ik ben ook een mens en hoef zoiets nooit weer te zien. Het was een gruwelijk gezicht, ook al wist ik ongeveer wat ik kon verwachten.”

De Gele Rijders hebben met hun snelle reactie op de UCK-tip het vertrouwen gewonnen van de strijders. Eerst kwam Van Loon met de Serviërs razendsnel overeen dat zij voortijdig zouden vertrekken uit de regio Orahovac door hun te verzekeren dat de Nederlanders en Duitsers zorg zouden dragen voor de veiligheid van de achtergebleven Servische burgers.

Daarna sprak hij met het UCK af onmiddellijk hun tip over het huis in Krusha e Madhe (in het Servisch Velika Krusha) na te trekken. Meer nog als diplomaat dan als militair heeft de luitenant-kolonel van de dertiende gemechaniseerde brigade uit Oirschot daarmee bij het UCK bedongen dat ze de terugtrekkende Serviërs niet lastig zouden vallen. Resultaat van het Nederlands optreden de afgelopen dagen is dat het UCK zich serieus genomen voelt en meewerkt, de Serviërs weg zijn en de Nederlanders en Duitsers de situatie rond Orahovac goed onder controle hebben.

Getuigenverklaringen
De Serviërs hebben de afgelopen maanden vreselijk huisgehouden in de dorpjes tussen Prizren en Orahovac, blijkt uit getuigenverklaringen. Zo'n 90 procent van de huizen is in brand gestoken en gisteren keerden pas heel voorzichtig een aantal oorspronkelijke bewoners, samen met UCK-strijders, terug naar hun verlaten dorpen. Ze vertellen militairen en journalisten over de verschrikkingen die ze hebben doorstaan.

Een Albanees vertelde de Nederlandse kolonel en plaatsvervangend commandant van de Duits-Nederlandse brigade Van Den Akker dat er 6 kilometer verderop een massagraf ligt. De Albanezen zouden daar zeker vijftig vermoorde dorpsgenoten hebben begraven, met op elk lichaam een cola-fles en daarop de naam van de dode. Van Den Akker zei toe een onderzoek in te stellen.

Een andere ooggetuige is Fejzullah Duraki die in het dorp Engels gaf. Hij vluchtte de bossen op de heuvels achter Krusha e Madhe in, waar hij drie weken bleef met een groot deel van de 6000 inwoners van het dorp. „Van de 500 huizen zijn er misschien nog vijftig intact. De rest is leeggehaald, kapotgeschoten en in brand gestoken door de Serviërs, toen zij hier op 25 maart kwamen. We weten het nog niet, maar we denken dat er 400 mensen vermoord zijn.”

Stille getuigen
Fejzullah Duraki vertelde het verhaal over de moskee in het dorp. Hier werden op 27 maart ongeveer 150 mannen, vrouwen en kinderen bijeengedreven. Volgens de dorpelingen hebben de Serviërs vroeg in de ochtend van zondag 28 maart de mannen uit de moskee gehaald en naar het bos gebracht. In het dorp waren even later schoten te horen.

De vrouwen en kinderen werden diezelfde dag nog afgevoerd, en wat er met hen is gebeurd, is nog niet bekend. In de moskee liggen de zakken kleding als stille getuigen. Als een achtergelaten spoor en een aanwijzing over het lot van de vrouwen, hangt boven de ingang van de moskee een beha. Wat er hier is gebeurd laat zich raden. Voor het Joegoslavië-tribunaal ligt in deze regio een hoop werk, zoveel is wel duidelijk.