Buitenland | 15 juni 1999 |
Ik heb haar al zo lang niet gezienDoor J. Visscher Verraste kreten klinken vanuit een groepje Kosovaren in het tentenkamp langs de A28 bij afslag Strand Horst. Gretig buigen de vluchtelingen zich over de voorpaginafoto van het Reformatorisch Dagblad van gisteren, die ze in handen krijgen gedrukt. De kleurenplaat toont een juichende Albanese vrouw in het bevrijde Pristina, de hoofdstad van Kosovo; op de achtergrond is een met bloemen bezaaide NAVO-tank te zien. Wat is dit mooi, verzucht Njomza Osmani (16), gevlucht uit Pristina. Wat zou ik graag in Pristina willen zijn. Nu. Op dit moment. We huilen en zingen over Kosovo. Met weemoed in haar stem, wijzend op de krant: Ik ken het meisje op de foto. Het is Dafina, een van mijn vriendinnen. Ik heb haar al zo lang niet gezien. Vies gezicht Ik wil wel terug naar Kosovo, maar zal nooit kunnen vergeten en vergeven wat de Serviërs ons hebben aangedaan, zegt automonteur Fisnik Jejdiu, afkomstig uit Pristina. De twintiger verloor zijn 63-jarige vader door de oorlog. Met bivakmutsen getooide Serviërs drongen dit voorjaar het ouderlijk huis binnen. Het gezin werd gesommeerd binnen tien minuten te vertrekken. De Serviërs zeiden: Als jullie niet weggaan, drijven we jullie bijeen in een voetbalstadion of bij de begraafplaats, en daar doden we jullie. Halsoverkop vluchtte Fisnik samen met zijn vader naar Macedonië. In een van de kampen overleed vader. Hij kreeg hartklachten, hij kon bijvoorbeeld de hitte in het vluchtelingenkamp niet verdragen. De jongeman zal blij zijn als bij terugkeer in Kosovo het huis nog overeind staat. De kans is groot dat onze woning is kapotgeschoten. Het pand is sowieso leeggeroofd, dat staat voor de automonteur als een paal boven water. De Serviërs hebben alles gestolen. Meubels, televisie, videorecorder, noem maar op. We moeten weer starten met niks. Bossen De toekomst blijft onzeker. De geschiedenis kan ons wat leren. Na de Tweede Wereldoorlog hielden Servische militairen zich nog lang schuil in de bossen. Dat kan nu ook weer gebeuren. De jongeman steekt de loftrompet over de Nederlandse hulp aan de verdreven Kosovaren. Het afgelopen weekend is er vanuit het Ermelose kamp een bedanktelegram verstuurd naar koningin Beatrix, premier Kok en ook het ministerie van Defensie. De Nederlandse hulp zal in onze geschiedenisboeken worden vermeld. Geen brood bakken De zorgen blijven. Een dochter en een zoon zijn in Kosovo. Dit voorjaar omsingelden Serviërs Tmava's huis in Mazgit, een dorpje onder de rook van Pristina. Tanks werden in de tuin geposteerd. In haar woonplaats en in de nabijliggende andere dorpen Miloshev en Orllovic zijn volgens de oude vrouw meer dan twintig Kosovaren vermoord. Ze kan haar tranen niet bedwingen. Mijn hart is zo onrustig, bij alles wat ik doe. Als ik in dit Ermelose kamp eet, zijn mijn gedachten bij mijn kinderen in Kosovo. Ze konden de afgelopen weken geen brood bakken. Zouden ze nog leven? |