Buitenland10 juni 1999

Kosovo-Albanezen vooral behoedzaam

„Voorzichtigheid is
vooralsnog geboden”

Van onze buitenlandredactie
KUMANOVO – De Kosovo-Albanezen reageren voorzichtig op het akkoord dat de aftocht van het Joegoslavische leger uit de Servische provincie regelt. „Voorzichtigheid is geboden”, zo meldde de premier-in-ballingschap Bukoshi.

„We kunnen nog niet spreken over vrede. Eerst moet iedere vorm van Servisch staatsgeweld uit Kosovo verdwijnen. De vluchtelingen moeten zeker kunnen terugkeren”, aldus Bukoshi. Hij is leider van een van de twee concurrerende regeringen-in-ballingschap van Kosovo. Aan het hoofd van de andere staat de politiek leider van het Kosova Bevrijdingsleger UCK, Thaci.

Ook de partij van de gematigde Albanese leider Rugova, de LDK, toonde zich bezorgd over de geplande stationering van Russische militairen. „Geen Albanees zal terugkeren naar een gebied waar zich tienduizend Russische soldaten bevinden”, aldus een woordvoerder. Vluchtelingen in Noord-Albanië vielen elkaar om de hals toen ze hoorden dat er een overeenkomst was getekend.

In het centrum van Belgrado gingen duizenden jonge mensen de straat op. Andere inwoners van de Joegoslavische hoofdstad stonden geëmotioneerd op hun balkon. Er werd vuurwerk afgestoken en flessen champagne opengemaakt. Wapens werden leeggeschoten en het luchtafweer werd afgevuurd. Op deze warme zomeravond reden velen heen en weer over de bruggen van de stad, voor het eerst sinds twee maanden zonder angst voor bommen. Door de straten van de hoofdstad scheurden toeterende auto's, waarvan de inzittenden met de Servische vlag zwaaiden. Op de staatstelevisie sprak de presentatrice: „Geachte toeschouwers, de NAVO-agresssie is na 77 dagen voorbij. De politiek van Joegoslavië en president Slobodan Milosevic heeft gewonnen.”

Milosevic heeft nog niet gereageerd. De voormalige Joegoslavische vice-premier Draskovic verwelkomde de overeenkomst en hoopte dat het land nu weer snel deel kan gaan uitmaken van de internationale gemeenschap. De ultranationalistische vice-premier Seselj was echter woedend. Hij noemde de overeenkomst „een dolkstoot in de rug van het land.”