Buitenland31 mei 1999

Mensenrechtenactiviste Kandic weerlegt staatspropaganda

„Serviërs begrijpen goed
wat er gebeurt”

Door drs. B. Belder
BELGRADO – „Elke keer als ik in Pristina kom, voel ik me opgelucht. Ik zeg tegen mezelf: Het staat nog.” Sinds het begin van de luchtaanvallen van de NAVO én de systematische ”etnische zuiveringen” in Kosovo voelt Natasa Kandic (52) zich „om humanitaire en professionele redenen verplicht” daarheen te reizen. Een selectie uit de aantekeningen van maart tot mei van deze Servische ooggetuige.

Kandic leidt in Belgrado het Humanitarian Law Center (HLC). In de Montenegrijnse hoofdstad Podgorica is de onafhankelijke mensenrechtenorganisatie eveneens actief. Met buitenlandse hulp (de Hongaars-Amerikaanse miljardair Soros!) documenteert zij vanaf 1992 oorlogsmisdaden en schendingen van de mensenrechten op het gehele grondgebied van het voormalige Joegoslavië. Daarbij valt de nadruk op Servië en Montenegro.

Het spreekt vanzelf dat de zeer eenzijdige militaire confrontatie tussen de NAVO en het Milosevic-regime de werkzaamheden van het HLC drastisch inperkte. De Servische politie nodigde Kandic' collega's uit voor „informatieve gesprekken.” Natasa Kandic laat zich echter niet intimideren. Al jaren strijdt ze zij aan zij met Albanese intellectuelen en mensenrechtenactivisten uit Kosovo. Stellig een eenzame Servische stem.

Kandic wist een taxichauffeur in Belgrado over te halen haar naar de Kosovaarse hoofdstad Pristina te rijden. Die eerste rit leverde direct schokkend nieuws op. Een van haar beste Albanese vrienden en medewerkers, de advocaat Bajram Kelmendi, was door de Servische politie opgehaald en kort daarop doodgeschoten. Daarna keerde Kandic geregeld terug naar Kosovo. Risicovolle tochten.

In moeders armen
Eind maart arriveerde de sociologe 's avonds laat in Pristina. De volgende dag ging ze met een paar Albanezen op zoek naar een kennis. Een politiepatrouille hield hun auto aan en beval de inzittenden uit te stappen.

„Ik legde uit dat wij allen voor dezelfde organisatie werkten en naar een goede vriend zochten. De officier antwoordde dat er voor Albanezen geen emplooi meer was in Servië. Ik vroeg hem sinds wanneer de politie mensen mocht ontslaan. Hij krijste dat ik weer in de auto moest gaan zitten en m'n mond moest houden.

Ik stapte in, maar liet mijn benen buiten de openstaande deur bungelen. De politieman sloeg de deur tegen mijn benen aan en voegde me toe dat Servië door zulke Serviërs als ik naar de afgrond werd gedreven. De officier greep zijn mobilofoon, telefoneerde een minuut of tien en gaf ons vervolgens toestemming door te rijden. Wat een meevaller! Wij zochten het stadscentrum weer op.”

Een deprimerende tocht. Langs vernielde en geplunderde kiosken. „Wij vonden Vjollca, maar ze wilde met haar gezin in Pristina blijven. Haar Servische buren joegen ons weg: „Wat is dat voor een vergadering? Geen zwervers hier! Albanezen, terug naar jullie huizen.”

In de laatste dagen van maart observeerde Kandic ook een ware uittocht van Kosovaren aan de grens met Macedonië. „Drie kilometer voor de grens kwam de autokolonne tot stilstand. Geruchten circuleerden dat de grens was gesloten, dat de politie auto's in beslag nam en mannen van vrouwen scheidden. Toen wij politiefunctionarissen met gemaskerde gezichten ontwaarden, schrokken wij enorm. We besloten rechtsomkeert te maken naar Pristina.”

Medio april verbleef Kandic in Montenegro. Een Albanese vluchtelinge verhaalde haar over de verschrikkelijke dood van vijf Kosovaarse mannen. Onder de slachtoffers bevond zich haar eigen kind, zoon Nevzat, en twee broers van de familie Gega.

„Een paar duistere types in uniformen en met mutsen op kwamen de binnenplaats oplopen, vertelt ze. De mannen leken dronken, schreeuwden en vloekten. Zij zeiden tegen de vrouw haar niet te zullen doden. Ze mocht overleven om haar zoon te kunnen bewenen. De aanvallers brachten de Kosovaren met messteken om het leven. Nevzat bloedde dood in de armen van zijn moeder. Bij een van de broers Gega was de buik opengereten. Hij stierf pas uren later, De volgende dag kwamen andere mannen in uniform. Ze tilden de lijken op een vrachtwagen.”

Kerkkaarsen
In haar aantekeningen ontkracht Kandic en passant het veelgehoorde Servische argument dat de Kosovaren en masse voor de NAVO-bombardementen op de loop zouden zijn gegaan. „Heel Pristina raakte in paniek toen de verdrijvingen in de voorsteden begonnen. Er gingen geruchten rond van moord en doodslag. Niemand waagde het de Servische politie te informeren over plotsklaps verdwenen personen. In feite vreesden de Albanezen minder de bommen dan hen, de mannen in uniform.”

Op 5 mei doorkruiste Natasa Kandic de Kosovaarse stad Mitrovica. „In het centrum viel niemand te bekennen. Politie, soldaten, noch burgers. Hele stadswijken lagen er volledig verwoest bij. Sommige huizen vertoonden duidelijke sporen van plundering. Daarna waren zij in brand gestoken. In de buitenwijken zag je nog mensen. De Servische delen van de stad waren verschoond gebleven.”

Later vernam de Servische van Albanese inwoners welke taferelen zich in Mitrovica hadden afgespeeld medio april. Op 15 april waren daar rond 30.000 Albanezen verdreven richting Montenegro. „Zij gingen te voet. Na 3 dagen bereikten zij Dubovo, een plaatsje op 80 kilometer van Mitrovica. In Dubovo hield het Joegoslavische leger de schare 3 dagen lang tegen. Daarna verklaarden drie officieren dat de vluchtelingen terug dienden te keren. Dat was een bevel van hogerhand. Per bus keerden de Albanese ontheemden in Mitrovica, een uitgebrande stad, weer. Vanwege honger en angst hebben velen dan toch weer een veilig heenkomen naar Montenegro gezocht.”

Interessant is de notitie van Kandic die dateert van vorige week. Zij vergunt ons een verrassende blik achter het rookgordijn van Milosevic' propagandamachine, ze toont ons een ander Servië.

„Als ik door Servië reis –de laatste tijd in toenemende mate langs zijwegen– en met de mensen in de dorpen praat, merk ik dat zij allen begrijpen wat er momenteel gebeurt. Zij weten heel precies dat de enige oplossing voor Servië gelegen is in het ter verantwoording roepen van alle gezagsdragers. Algemeen wordt echter aangenomen dat zulks op dit ogenblik niet mogelijk is.”

Sedert het begin van de luchtaanvallen van de Atlantische alliantie op Joegoslavisch grondgebied (24 maart) hebben al meer dan 50.000 mensen Belgrado verlaten, informeert Kandic. „Het valt niet mee om het leven hier te beschrijven. Mijn vrienden in het buitenland kunnen het nauwelijks geloven wanneer ik hun zeg dat de inwoners zich net zo op de straten bewegen als vroeger, dat de cafés ook bij luchtalarm niet sluiten en dat ik niemand ken die in luchtschuilkelders bescherming zoekt.

Sinds er geen elektriciteit en geen water meer is, moet je niet alleen meer voor brood in de rij staan, maar evengoed drinkwater opsparen. Kaarsen koop je het best in de kerken omdat ze daar goedkoper zijn en langer branden dan de sierkaarsen uit de winkels voor huishoudelijke artikelen.”