Buitenland6 mei 1999

Vrachtwagens staan te dringen om naar Albanië over te steken

Hulpkonvooien rijgen zich aaneen

Door Marie van Beijnum
BARI – In de haven van de Zuid-Italiaanse stad Bari staan de hulpkonvooien rijen dik om de Adriatische Zee over te steken naar de Albanese ”gateway” Durres. Om 23.00 uur gisteren scheepten ten minste tien Nederlandse trucks zich in met een humanitaire bestemming.

Wie geen reservering heeft gemaakt, kan soms lang wachten in Bari. De douane werkt niet altijd mee. Vooral is het belangrijk gewichtige beambten in hun waarde te laten. Een schepje waarde erbij wil een vlotte afhandeling nogal eens bevorderen. „Het is rond”, roept Mike van de Beek voor het loket in Bari uit. Hij steekt met kop en schouders boven de menigte uit. Zwart mutsje op, ronde brillenglazen, luide stem. De Bunschotenaar staat met een truck met 27 ton goederen klaar om aan boord te gaan. Het is half 8 in de avond; de zon zet de stad voor de laatste maal in een volle mediterrane gloed.

Van de Beeks missie heeft een hoger doel. Toen de Kosovaar Isa Abazi 4 jaar geleden zijn buurman werd, wist Van de Beek niet wat er allemaal uit die vriendschap zou voortvloeien. Heel veel dus: de oorlog brak uit. Isa zag op de Duitse tv beelden van zijn doodgewaande broer. Hij ging er spoorslags achterheen. Uiteindelijk werd Isa's broer Adam Abazi uit Hoorn naar Tirana gestuurd om op onderzoek uit te gaan.

Wonder
Het wonder geschiedde. Isa's moeder van 68 leefde. Zijn broer van 52 ook. Een schoonzus van 34 (echtgenote van een derde broer die bij het UCK zit) idem. Haar dochter van 13 en baby van 9 maanden waren er.

Broer was gemarteld door Serviërs en had zijn executie weten af te kopen. Meisje van 13 apathisch op bed, baby aan het infuus. Een treurnis in den vreemde. Een diep van deze misère overtuigde Mike van de Beek wist tot in de kamer van staatssecretaris Cohen door te dringen: we willen een visum voor deze vijf mensen die zich in Tirana bevinden en van wie alle omstandigheden bekend zijn.

Maar tot dusver weigerden Haagse instanties. Mike, uit christelijk gereformeerd Bunschoten, vertelt smeuïg dat er dan maar één ding op zit. Wie niet legaal mee terug mag, kruipt gewoon illegaal op de lege laadbak, zo luidt de impliciete gevolgtrekking. „Alles staat voor deze mensen in Nederland gereed: onderdak, financiële back-up, alles.”

Mike van de Beek brengt zijn vracht onder meer naar de Ondergrondse Kerk in Tirana. Hij heeft ervaring met dergelijke akkefietjes – al is hij van professie in de automatisering werkzaam. Toen het Gordijn nog van ijzer was, smokkelde hij Bijbels naar de Sovjet-Unie – tot in Alma Ata toe. „Het gaat je niet in de kouwe kleren zitten, zeker deze opdracht niet. Hier voel ik me zelf bij betrokken. Dit is anders. Hier zit mijn hart aan vast”, aldus Van de Beek, die de truck ter beschikking kreeg gesteld van zijn voormalige baas uit Nijmegen, Transpose.

Geintje
Bij hetzelfde loket staat Henriëtte Gevers uit Son en Breugel namens de Stichting Mensen voor Mensen. Onder haar inspirerende leiding arriveerde een uur geleden een konvooi van zes wagens in Bari. De totale waarde van de inhoud bedraagt globaal 2 miljoen gulden, glundert Gevers. Dat alles is bij elkaar gesprokkeld door een enorme achterban.

Een van de containers vervoert een ambulance. „Dat is dan de negende die straks van ons in Tirana rondrijdt”, licht Gevers toe. Verder bevatten de ladingen de basale, noodzakelijke, eerste behoeften om te overleven in crisistijd. Van (duizenden) injectienaalden tot (honderden) eerstelijnsvoedselpakketten. „En ga zo maar door”, besluit Gevers.

Ze verwacht zonder al te veel problemen haar auto's door Durres te loodsen. Haar talrijke contacten tot en met de Albanese minister van Gezondheidszorg Tarifa toe moeten daar borg voor staan. „We houden ons aan hun regels. Als de douane niet meewerkt, probeer ik het eerst met een geintje. Zodra het menens wordt, stel ik ze voor de keus: Bel jij Tarifa of bel ik? Je wordt vanzelf wel inventief in dit vak. En hou het komische aspect in het vizier; dat houdt je op de been.”

Bij de wagens heerst een jolige sfeer. „We gaan voor het goede doel”, vindt Ted Peeters (24). Bij de groep hoort ook Avni Arife, een 29-jarige heao'er uit Son, van etnisch Albanese origine uit Kosovo. Hij verliet Pristina 5 jaar geleden toen de terreur onhoudbaar werd. „Het viel niet mee om om de 100 meter te worden gefouilleerd en te worden geslagen”, benadrukt hij. „Sinds de oorlog uitbrak, voel ik me weer net zo onrustig in Nederland als in het begin. Het laat me geen moment met rust. Het kwelt me. Alsof ik stop met leven. Ik wil er zijn. Het is mijn land. Met mijn deelname aan dit transport kan ik een deel van mijn schuldgevoelens kwijtraken.”

Avni's vader moet ergens in Kosovo zijn, dood of levend. Zijn moeder en broertje kwamen met een luchtbrug naar Duitsland. Een broer en een zus zijn in het Macedonische kamp Stankovac. „We lijken een volk in de diaspora.”

„Kijk, Servië heeft een grote broer in Rusland. Wij Albanezen moesten het altijd zonder grote broer doen. We stonden alleen, werden vergeten. Ik hoop dat Europa dit goedmaakt.” Avni Arife strijkt door zijn rossige haar en gebaart naar de kolonne vrachtwagens. „Fantastisch dat dit allemaal gebeurt.”

Bureaucratie
Vormen Bari en Brindisi de Italiaanse uitvalsbases voor de Balkan, Durres is voor Albanië de eerste ”gateway”. Het is echter een te kleine haven met een teveel aan bureaucratie, allerminst berekend op de invasie van hulpverleners, informeert de Belgische majoor Verheyen. De militair kwam gisteren met de snelboot (3,5 uur) vanuit Durres naar Bari voor overleg en afspraken met Nederlandse manschappen die zich in Bari gaan nestelen. „We willen zicht krijgen op de mogelijkheden van de logistieke aanvoerlijnen”, legt hij summier uit.

Logistiek is in Bari een gevleugeld woord van zowel grote als kleine en particuliere acties. Ook Ali en Male Kelmendi-Hergaja maken de overtocht vannacht. Het Kosovaarse echtpaar uit het Zwitserse Bern keerde 8 jaar geleden Pristina de rug toe. Ze waren de repressie en de uitzichtloosheid beu.

Vandaag komen ze voor het eerst op de Balkan terug in omstandigheden die ze zelf niet voor mogelijk hielden. Ali (50, ingenieur): „Heel onze familie is uit elkaar geslagen. Onze bangste vermoedens worden bewaarheid.” Male (smeert een broodje op de motorklep van de groene Renault 4 en steekt een sigaret op): „We voelen geen haat jegens de Serviërs. Maar met iemand die zijn land al jarenlang zuivert van niet-Serviërs valt niet samen te leven.”

Ze tuurt over het blinkende water naar de overkant. „We hebben onze auto volgestopt met medicijnen, kleding, etenswaar en denken daar zo'n 5, 6 dagen te blijven. Natuurlijk delen we alles uit wat we hebben. Daarna keren we met niets terug naar Zwitserland. Onze mensen zijn tenslotte ook met niets uit Kosovo weggejaagd.”