Buitenland15 april 1999

Palestijnen leven
mee met Kosovaren

JALAZOUN – De beelden van Kosovaarse vluchtelingen die in de rij staan voor eten, op zoek zijn naar hun naasten en praten over een snelle terugkeer naar huis, herinneren Samieha Abu Radha en haar echtgenoot aan hun eigen ervaringen van 50 jaar geleden.

„Het is alsof de film van ons leven elke dag opnieuw wordt vertoond. Dit is precies wat er met ons is gebeurd”, zegt Abu Radha, kijkend naar beelden van vluchtende etnische Albanezen.

Abu Radha was tien toen ze, toen de Joodse staat in 1948 werd gesticht, met haar ouders en broertjes en zusjes uit Lod vertrok, een stad in de buurt van Tel Aviv. Naar schatting 800.000 Palestijnen werden tijdens de Israëlische onafhankelijkheidsoorlog het land uitgezet dan wel op de vlucht gejaagd.

Volgens Abu Radhas heeft de Kosovaren hetzelfde lot getroffen als de Palestijnen. Een lot dat vooral het van elkaar gescheiden worden en het verlies van het vaderland inhoudt.

„Wij dachten dat het 2 maanden zou gaan duren en dat we dan terug naar huis zouden kunnen”, zegt Rajab Abu Radha, die nog steeds droomt van terugkeer naar zijn geboorteplaats.

„Sommige vluchtelingen hebben nog altijd de sleutels van hun oude huizen, iedereen dacht dat hij zou terugkeren”, zegt Assad Abdel Ruhman, de vluchtelingenfunctionaris van de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO). „Wat er met de Albanezen gebeurt is precies hetzelfde en de internationale gemeenschap moet ervoor waken dat deze situatie niet zo lang gaat duren als die van de Palestijnen, want dan komt er nooit meer een eind aan.”

De toekomst van de vluchtelingen is een van de moeilijkste kwesties waarover Israël en de Palestijnen het nog eens moeten worden voor er een definitief vredesakkoord gesloten kan worden.