Buitenland12 april 1999

Etnische zuivering Djakovica volgens vooropgezet plan

Bijeen in de kelders
tot de Serviërs komen

Door B. Murphy (AP)
KUKES – Met zijn hoofd uit een dakraam keek Gani Randonic toe hoe de Servische troepen weggingen en de huizen even verderop in brand staken. De rook woei naar zijn schuilplaats. As dwarrelde op zijn haar. De vlammen die in die nacht drie huizen aan de Mehalla E Qylitstraat verteerden, verbrandden tegelijkertijd de dode lichamen van vrienden en buren van Randonic.

Volgens Randonic, een 61-jarige ingenieur uit Djakovica, vielen de Serviërs op 23 maart om elf uur 's avonds de huizen binnen en begonnen ze te schieten op de mensen die in elkaar gedoken in hun kelders zaten. „We hebben 26 doden geteld”, zegt hij. „Sommigen konden we begraven, maar we hadden geen tijd. We waren te bang dat de politie zou terugkomen.”

De laatste internationale waarnemers waren een paar dagen eerder uit Djakovica vertrokken in afwachting van de luchtaanvallen van de NAVO. De eerste bommen zouden pas vallen na de branden bij het huis van Randonic. Maar de Servische politie en gemaskerde paramilitairen hadden zich al door Djakovo, zoals de etnische Albanezen zeggen, verspreid. De etnische Albanezen, die meer dan 90 procent uitmaakten van de 80.000 inwoners van de stad, bereidden zich voor op het ergste. „Ik bleef thuis en kon alleen maar denken: Wanneer zullen ze komen? Hoe zullen we doodgaan? Zal het snel gaan? Zo gespannen waren we”, vertelt Randonic.

De onbevestigde verhalen van vluchtelingen schetsen hoe de Servische troepen Djakovica terroriseerden en grotendeels leegmaakten. De stad ligt aan de voet van een hoge bergketen die Kosovo van Albanië scheidt en had daarom al meer dan een jaar in het kruisvuur gelegen van Joegoslavische troepen en etnisch Albanese separatisten.

Oord van verderf
De verandering van Djakovica van een thuis voor de etnische Albanezen tot een oord van verderf kan lang tevoren zijn gepland. De getuigenissen van de vluchtelingen duiden erop dat het geweld en de verdrijving in het stadscentrum zijn begonnen en vervolgens zijn uitgebreid. „Het lijkt zich te hebben verspreid als kanker”, zegt Jacques Franquin, woordvoerder van de UNHCR, het Hoge Commissariaat voor de Vluchtelingen van de Verenigde Naties.

Zijn chef, de hoge commissaris voor de vluchtelingen, Sadako Ogata, zei dat de planning van de etnische zuivering „zeker” het resultaat was van lange en gedetailleerde voorbereidingen op het hoogste regeringsniveau rond de Joegoslavische president Slobodan Milosevic. „Het kan niet in een opwelling zijn gebeurd” zei ze tijdens een bezoek aan de Albanese grensstad Kukes, die de eerste stop vormde voor de meeste van de 300.000 vluchtelingen in Albanië.

In Djakovica werden de eerste wijken enkele uren vóór de NAVO-aanvallen leeggemaakt, zeggen de vluchtelingen. Het gerenoveerde winkelgebied in de oude binnenstad werd in brand gestoken. Scholen en alles wat verbonden was met de islamitische geschiedenis van de stad werden geplunderd. De eerste woede leek vooral gericht op de huizen van mensen die hadden gewerkt voor de internationale waarnemers.

De belangrijkste Hodumit-moskee werd in brand gestoken en bedekt met Servisch-orthodoxe symbolen. De imam, Sheh Zemel Dene, en vijf andere geestelijken werden weggevoerd door de autoriteiten. Hun lot is onbekend.

Oefendoelen
Honden werden gebruikt als oefendoelen. Sommige mensen klaarblijkelijk ook. Xhavit Nimanaj (32) zegt dat de politie bij zijn huis, op Nentounstraat nummer 29, op 25 maart mensen in de rug schoot. „Ze liepen net weg van hun brandende huizen”, zegt hij.

Nimanaj ging met een paar anderen naar de Azlum Puskastraat om de familie van een bekende arts, Izet Hima (58), te condoleren, Zijn keel was doorgesneden. De lijst met doden en vermisten begon te groeien. De schrijver Din Mehmeti (60) en de advocaat Borim Rexha behoorden tot de eerste slachtoffers.

In de wijk Piskot, in het midden van de stad, verzamelden Krist Kacolli en zijn vrouw Zoja op 26 maart hun vier kinderen om te vertrekken naar een familie die aan de rand van de stad woonde. „We probeerden hen voor te blijven”, zegt Kacolli. „Het was een race om te overleven.”

De arts Flori Bakalli (32) verliet het gezondheidscentrum waar hij werkte om voor zijn vrouw en pasgeboren zoon te zorgen. Hij wilde zo lang mogelijk vrijwilliger blijven in een kliniek van de religieuze orde van wijlen Moeder Theresa, wier ouders etnische Albanezen waren. Maar het gerucht ging dat de kliniek was afgebrand. Bakalli heeft geen idee wat er met de nonnen is gebeurd.

Bakalli bracht de dagen door met het verzamelen van eten en andere levensmiddelen en tegelijk te proberen uit handen van de politie te blijven. „'s Nachts zaten we zoals iedereen in de kelder”, vertelt hij. „We waren altijd bang dat dit de nacht zou zijn dat de Serviërs zouden komen.”

De elektriciteit werd afgesloten van zes uur 's avonds tot zonsopgang – vermoedelijk om de aanvalsmissies van de NAVO te frustreren. De telefoon werkte niet meer sinds het begin van de luchtaanvallen. Water was er nog wel.

De weinige Serviërs in de stad markeerden hun deuren met een cyrillische S om zichzelf te beschermen, een angstwekkend signaal dat iedere wijk zou worden aangepakt. Roma, ook wel zigeuners genoemd, bevestigden een R aan hun deur.

Sadri Zimi (62) sloot zijn huis op Carlazatstraat 10 af op 28 maart. Het huis was tot dan toe gespaard gebleven van beroving en brandstichting. Maar een Servische politieagent die hij kende vertelde hem dat zijn huis de volgende dag aan de beurt zou zijn. Zimi kuste zijn deur en stak de sleutels in zijn zak, waar ze nog steeds zitten. „Ik heb niet eens omgekeken, zo verdrietig was het”, zegt hij. „We zijn gewoon weggereden.”

Eind maart was het hart van Djakovica geheel vrij van etnische Albanezen. Aan de randen van de stad wachtten de achterblijvers in hun kelders op het onvermijdelijke. In de Leninicstraat zaten ongeveer vijftig mensen iedere nacht in de kelder van de familie Ruci. „Er zaten vier families uit andere delen van de stad”, vertelt Sheimshedin Ruci. Hij, zijn vrouw en drie kinderen deelden hun eten en hun kleren met de anderen. „We bleven alleen maar wachten tot de Serviërs dichterbij kwamen.”

De eerste nachten probeerden de volwassenen de kinderen nog fluisterend verhaaltjes te vertellen om de moed erin te houden. Maar ze gaven het op. „De kinderen wisten dat het geen spelletje was”, zegt Ruci.

Stilte
Op 2 april vielen de Serviërs het Nieuwe Blok binnen, de laatste wijk die nog relatief weinig te verduren had gehad. Straat na straat kreeg het bevel om binnen 30 minuten in te pakken en te vertrekken. De bange en uitgeputte bewoners verzetten zich niet. In een vreemde stilte accepteerde de laatste groep etnische Albanezen zijn lot en reed weg.

Bakalli, de arts van het gezondheidscentrum, praatte met enkele buren. „We overlegden wat we moesten doen, maar het was natuurlijk idioot. We wisten dat we vermoord zouden worden als we ook maar even zouden protesteren.”

De auto's passeerden een Servische controlepost buiten de stad. Daar vond de laatste vernedering plaats: identiteitskaarten en geld werden afgepakt. De Serviërs trokken Joegoslavische nummerborden van de auto's. Bakalli: „We waren te uitgeput van de emoties om kwaad te zijn of wat dan ook. We waren alleen maar blij dat we nog leefden. En dat we uit die spookstad waren.”