Buitenland10 april 1999

„Als de NAVO aanvalt, zijn jullie dood”, dreigden de Serviërs

Pec was een juweel in een arm land

Door Dave Carpenter (AP)
ULCINJ – „Gaat er soms iets gebeuren?” Er klonk hevige ongerustheid door in de vraag van Sali Gashi. De Servische buren van deze etnische Albanees uit Pec vertrokken nadat ze zijn auto hadden 'geleend'. „Misschien zeggen ze dat je je huis uit moet”, zeiden de buren. „Verder gebeurt er niets.”

Het was zaterdag 27 maart, kort voor 4 uur in de middag. Binnen enkele minuten zouden de vader, de broer en een oom van Gashi dood zijn, geëxecuteerd door zwartgemaskerde schutters die hun huis bestormden.

De Kosovaarse stad Pec is een juweel in een arm land. Met de rug naar de Prokletije-bergen (de bergen van de Verdoemden) toont de stad in architectuur en leefstijl haar multi-etnische erfgoed. Er zijn sporen te vinden uit de tijd dat de stad behoorde tot het Ottomaanse Rijk en van het Servisch-orthodoxe patriarchaat dat sinds de Middeleeuwen in de stad zetelt.

Maar nu is de stad van 100.000 inwoners vrijwel leeg, zeggen de etnisch Albanese bewoners die zijn gevlucht. Ze schetsen een grimmig, maar consistent beeld van de terreur waaraan ze hebben blootgestaan. „Dantes hel is niets vergeleken met dit”, zegt Selami Taraku, een theater- en filmregisseur.

Forceren
De afdaling naar de chaos verliep snel. Woensdag 24 maart was het marktdag, maar bijna iedereen bleef thuis en de angst greep om zich heen. De Servische politie en gemaskerde paramilitairen waren alomtegenwoordig en zagen er kwaad en zenuwachtig uit. Bedri Islami herinnert zich dat ze angstaanjagende waarschuwingen gaven aan etnisch Albanese voorbijgangers. „Als de NAVO aanvalt, zijn jullie dood.”

Om 8 uur 's avonds werd de nachtelijke hemel verlicht door de oranje gloed van een kruisraket. De NAVO had besloten haar dreigementen om Joegoslavië te straffen voor zijn offensief tegen de etnisch Albanese meerderheid in Kosovo, in daden om te zetten.

Onmiddellijk overspoelden Servische politieagenten het etnisch Albanese stadsdistrict Kapesnica, dat bekendstond om zijn verzet tegen de Servische overheersing. Toen begonnen ze te schieten, zegt Bashkam, een 33-jarige vluchteling die zijn achternaam niet wil noemen.

Om 10 uur ratelden er Joegoslavische legertanks naar de voet van een berg met uitzicht op Kapesnica en openden ze het vuur, vertelt de etnisch Albanese arts Shevat Kurhasani. Twee vrouwen en een jongetje werden gedood. De volgende dag gooiden soldaten een granaat in een lege basisschool om de deur te forceren en namen ze het gebouw in als uitvalsbasis.

Veel inwoners brachten de volgende drie nachten door in hun kelder, terwijl de Serviërs winkels vernielden en plunderden en huizen in brand staken. Waardevolle spullen werden in vrachtwagens geladen en weggebracht. Maar het ergste moest toen nog komen.

Nog meer lijken
Op zaterdag 27 maart om elf uur 's ochtends begonnen soldaten en politieagenten in groepen van een man of acht alle huizen af te gaan, de deuren intrappend met hun laarzen en geweren. „Eruit!” schreeuwden ze volgens Baskam. De kinderen huilden toen ze met hun ouders gedwongen werden de stad uit te lopen.

Op een brug haalde de Servische politie de bloemen uit een betonnen bloembak en beval ze iedereen hun sierraden daarin te gooien. Vervolgens werden enkele mannen uit de menigte gehaald. Zeven agenten sleepten de 28-jarige Xhelal Brovina mee, een rijke zakenman die een BMW had, en reden met hem weg. Een uur later werd hij dood aangetroffen in een sloot met drie kogels in zijn nek, zegt Bashkam. Andere vluchtelingen hebben het ook gezien.

Ongeveer tegelijkertijd reed de politie door de Kacanikustraat, een half Servische, half Albanese straat in het district Dardanija. Er was een gemaskerde Servische medewerker van een elektriciteitsbedrijf bij die aanwees in welke huizen Albanezen woonden, vertelt de 52-jarige taalleraar Xhavit Aliqkaj.

Gashi was om 4 uur 's middags thuis toen ongeveer vijftien gewapende mannen binnenstormden, gekleed in de groene camouflagepakken van de paramilitairen en de blauwe camouflagepakken van de politie. Sommigen droegen maskers of hadden hun gezicht zwart geverfd.

Ze stuurden de familie de straat op en eisten geld van de mannen. Gashi's vader Azem (70) zei dat hij niets had. Hij werd doodgeschoten. Gashi was de volgende. Hij zei dat hij bij de vrouwen buiten geld moest gaan halen. Twee paramilitairen sloegen hem en namen hem mee naar buiten. Toen Gashi weg wilde gaan hoorde hij schoten achter zich, maar hij mocht zich niet omdraaien. Later hoorde hij van Servische buren dat de politie de lichamen van zijn broer Enver (32) en zijn oom Met Gashi (69) in een vrachtwagen met nog meer lijken had geladen en was weggereden.

Naar het veld
Verderop in de straat trapte de politie de deur in van het huis van Aliqkajs broer, die naast hem woonde. Het gezin moest de straat op en de ringen werden van de vingers van de vrouwen gehaald. Aliqkajs broer Ram en zijn twee van zijn zoons moesten weer naar binnen.

Er klonken geweerschoten. Een derde zoon, die zich op zolder verborgen had gehouden, ging enkele minuten later naar beneden en vond de lichamen van zijn broers Bekim (20) en Zija (30) in de hal. Vader Ram (64) zat ingezakt, dood, in de kamer ernaast. „Op die manier zijn ongeveer vijftig mannen vermoord in mijn district”, zegt Aliqkaj, zenuwachtig in zijn handen wrijvend.

Om ongeveer half vijf vonden zes gemaskerde soldaten 45 mensen die zich in kelders hadden verscholen. Ze stuurden hen de straat op, pakten hun geld en sieraden af en schoten de 27-jarige Bashkim Lokaj dood. Rexhep Meha zag zijn lichaam later in een brandend huis.

Volgens Meha werd de rest van de groep gedwongen naar een veld te lopen. Nadat ze nog meer geld hadden afgepakt, riepen de soldaten de naam van Besnik Lokaj, die vervolgens zei: „Ik heb geen geld. En jullie hebben mijn broer vermoord.” Enkele paramilitairen rukten hem onder het oog van de menigte al zijn kleren af en schoten hem aan de rand van het veld dood.

Ondertussen waren Gashi en zijn gezin met vele anderen in de richting van de grens met Montenegro gestuurd. Aan de rand van de stad scheidden paramilitairen honderd mannen van de groep en dreven hen naar een veld. Gashi ontsnapte door tussen een groep vrouwen te gaan staan met zijn jas over zijn hoofd getrokken. Er werden schoten gehoord en van de mannen is niets meer vernomen.

De rest van de groep liep de bergen in, waar het Bevrijdingsleger van Kosova (UCK) hun 5 dagen lang eten gaf en verzorgde, tot de groep Kosovo verliet.

Baby's
Zondag 28 maart was het Basjram, een islamitische feestdag. De Servische politie dreef nog eens duizenden etnische Albanezen uit hun huizen naar het stadscentrum, waar bussen en vrachtwagens klaarstonden om ze naar Albanië te brengen. „We hebben orders dat er geen Albanezen in Kosovo mogen blijven”, zou een van de Servische soldaten tegen Islami gezegd hebben. Degenen die niet meer in de bussen pasten, moesten naar een sporthal.

Daar beleefden de etnische Albanezen volgens Islami een afschuwelijke nacht – ten minste 7000 mensen zaten opeengepakt zonder verwarming, licht of ventilatie, kinderen jammerden en bejaarden lagen bij elkaar op de vloer, bewaakt door tientallen gewapende Serviërs. De vluchtelingen dachten dat ze gedood zouden worden. „Ik moest denken aan de Joodse gevangen in Auschwitz”, zegt Feim Kurhasani (49), correspondent voor de grootste Albaneestalige krant van Kosovo, Kosova Sot.

Binnen enkele dagen stroomden tienduizenden vluchtelingen Pec uit en maakten ze de barre tocht naar Montenegro, wat verbijsterende televisiebeelden opleverde. Enkele baby's overleden van de kou tijdens de zware voettocht. Het bruisende Pec was opeens een spookstad geworden, vernietigd en zo goed als verlaten. „Alles staat in brand”, zei de 75-jarige Aisha Gutic zaterdag somber en bijna ongelovig. „Alles staat in brand.”