Buitenland8 april 1999

Joegoslavische leger sluit Kosovo met landmijnen af

Niet alle Serviërs
haten de Kosovaren

Door drs. J. A. E. Vermaat
Bergen, rivieren, bospaadjes en af en toe een stuk grasland. Met de auto kun je er niet komen. De grensstreek is zo woest en ruig dat je te voet verder moet. Wie daar rondloopt weet niet of hij nog op Macedonische bodem is, of dat hij het grondgebied van Kosovo al heeft betreden.

Grenspaaltjes zijn nergens te bekennen. Op een hoger gelegen weiland, tussen twee stukken bos, lopen drie Joegoslavische militairen. Ze hebben het te druk. Een van hen heeft een mijndetector bij zich. Het Joegoslavische leger is in ijltempo bezig heel Kosovo met mijnenvelden af te grendelen. De loop van een goed gecamoufleerd stuk geschut of tank steekt tussen de struiken uit.

Vlak bij het drietal proberen drommen wanhopige Albanese vluchtelingen Macedonië binnen te komen. „Overal liggen mijnen”, zegt een van hen. „Ik heb er zelf al een paar gezien. Vluchten door de velden of langs afgelegen bospaadjes wordt steeds moeilijker.”

Deze vluchteling is op dat moment gelukkig veilig in Macedonië. Maar hoevelen zijn onderweg omgekomen? Bij het drielandenpunt niet ver van Tetovo, in het noordwesten van Macedonië, slaagden 150 vluchtelingen er zondag in via hoge bergpaden en door een dik pak versgevallen sneeuw Macedonië binnen te komen. Ze waren meer dood dan levend. Macedonië had de grenzen gesloten en ze konden dus alleen nog via de hoge bergen aan de terreur in Kosovo ontkomen.

Spookstad
In het noordwesten van Macedonië worden vluchtelingen snel in bussen gepropt. Het overvolle kamp bij de grenspost Blace wordt ontruimd. En lange kolonne bussen zet zich in beweging richting Skopje, de hoofdstad. Na een kwartier stoppen de voertuigen. De Macedonische politie kijkt nors. Aan alles is te merken dat ze al die Albanese vluchtelingen liever kwijt zijn dan rijk.

Een jongen opent een raampje en steekt zijn hoofd naar buiten. Ahmed Berisha heeft twee zussen in de Amerikaanse stad Chicago. In perfect Engels uit hij zijn bewondering voor de NAVO. „Ik hoop dat de NAVO Kosovo voor ons weer leefbaar maakt. Wij willen allemaal terug. De Serviërs zeiden tegen ons: Jullie hebben de NAVO om hulp gevraagd, maar wij zullen die NAVO eens een lesje leren.” De vijftienjarige jongen heeft ook enkele dagen in Blace gezeten, samen met zijn ouders. „Er is op grote schaal gemoord en geroofd. We zijn via de bergen gekomen. Ook daar zagen we mannen met geweren en messen aan wier handen bloed kleefde.”

Een jonge vrouw met een ongezonde gelaatskleur drukt haar neus tegen het raam. Haar ogen zijn dof, de uitdrukking van haar gezicht is apathisch, alsof niets haar meer kan schelen. In de bus hangt een ondraaglijke stank. Macedonische politiemannen dragen een ontsmettingskapje dat neus en mond bedekt. Enkele vluchtelingen stappen de bus uit. Het wachten duurt te lang.

„Ik zag hoe in een dorp mensen werden doodgeschoten”, vertelt een vluchteling. „Maar zelf ben ik veilig en wel aangekomen. Het gaat in Kosovo om leven of dood. Iedereen die daar achterblijft zal sterven, dat is voor negentig procent zeker.” „Voor honderd procent!” roepen anderen. „Je kunt gerust spreken over de hel van Kosovo. Pristina is een spookstad”, zegt een man. „De Serviërs zeiden tegen ons: „Jullie krijgen 5 minuten om je flat te verlaten.” Ik heb drie kinderen, een vrouw, een zieke moeder en een oude vader. We konden alleen de kleren meenemen die we aanhadden.”

Maar er zijn ook verhalen over Serviërs die het oneens waren met de verdrijving van Albanese landgenoten uit Kosovo. „Mijn Servische buren huilden”, zegt een jonge vrouw die begin deze week in Macedonië is aangekomen. Zij komt uit Pristina, de hoofdstad van Kosovo. Een vluchtelinge vertelt over een Servische vriendin, die tegen haar zei: Het kan me niks schelen dat jij van Albanese afkomst bent. Voor mij is iedereen gelijk.”

Verdeeld
Een zevental volgepropte auto's uit Pristina passeert de Macedonische grenspost Jazince. De inzittenden hebben hun identiteitspapieren nog. Ook de rijbewijzen zijn niet afgenomen. „Wij hebben geluk gehad. Heel wat anderen zijn onderweg beroofd”, verwoordt er een het algemeen gevoelde besef. De vluchtelingen vertellen dat zij tijdens de laatste kilometers geen Servische politie meer hebben gezien. Wel zagen ze soldaten. Die sloegen of scholden niet, maar maakten alleen schampere opmerkingen over de NAVO. Sommigen gaven een stuk brood aan de vluchtelingen.

Een verpleegkundige uit Pristina die voor een buitenlandse hulporganisatie werkte, vertelt: „De Serviërs kwamen naar mijn huis en eisten 1000 mark. Duizend mark of mijn leven. Daarna hebben ze mijn huis ingepikt, en toen mijn auto. Nu heb ik niets meer.”

Er circuleren hardnekkige geruchten over Russische doodseskaders die nauw met de Servische paramilitaire eenheden zouden samenwerken. Een vluchteling: „Die Russen komen op het vliegveld van Slatina aan. Ze zien er als militairen uit en hebben hun gezicht zwart geverfd. Ze dwingen de Albanezen hun huizen te verlaten. Ik hoorde duidelijk dat ze Russisch en geen Servisch spraken.”

De Macedonische bevolking reageert verdeeld op de komst van al die Albanese vluchtelingen. In een restaurant in het centrum van Skopje uit een serveerster haar ongenoegen over „al die luie, niet-werkende en criminele Albanezen” die het land binnenstromen. Een „Amerikaanse NAVO-bom” heeft de woning van haar vader in Montenegro verwoest. Van de NAVO moet ze dus niets hebben. „Milosevic heeft groot gelijk dat hij de Albanezen aanpakt. Laten ze maar naar Albanië gaan!” Enkele Macedonische personeelsleden van Hotel Continental, waar de NAVO elke dag een persconferentie geeft, kunnen de Albanezen en al die journalisten die tegen Servië zijn wel wegkijken.

Tentenkamp
In Bojane, een klein dorpje halverwege Skopje en Tetovo, hebben ze een heel andere mening. Daar bestaat de bevolking bijna geheel uit Albanezen. Even buiten het dorp is een tentenkamp voor 6000 vluchtelingen opgezet. Het enige probleem is nog gebrek aan water. „Water moet uit een kleine rivier en het plaatselijke reservoir komen”, verklaart Atulaj Nijazi, een bejaard inwoner van Bojane. „We hebben nog niet eens genoeg voor onszelf. Maar dat geeft niet. We willen onze Albanese broeders zo goed mogelijk helpen, dus zullen we hun al het water geven dat ze nodig hebben.”

Het vriendelijke, vredige dorpje ligt tegen een kurkdroge berghelling. Midden in het dorp staat een grote moskee. Bij het tentenkamp staan twee jeeps van het Britse leger, dat bij de bouw van het tentenkamp heeft geholpen. Plaatselijke arbeiders leggen de laatste hand aan de wasruimtes en de toiletten. Lui zijn die arbeiders allerminst. In een week tijd is het tentenkamp opgezet en gereedgemaakt. Het kamp ziet er zeker zo goed uit als het kamp dat even ten noorden van Tetovo door het Nederlandse en het Duitse leger is opgezet.

Gelukkig is het de laatste dagen een stuk warmer geworden. Het regent niet meer. In de bergen is geen verse sneeuw gevallen. In de verte zie ik de ontoegankelijke en geheel besneeuwde bergkammen van Albanië. Wie naar Tetovo rijdt, ziet links Albanië en rechts Kosovo liggen. Overal bergen, sommige meer dan 2300 meter hoog, en heuvels. Het Joegoslavische leger zal zich bepaald niet gemakkelijk uit dit ruwe berggebied laten verdrijven. De soldaten in Kosovo lijken niet onder de indruk van de NAVO-acties. Wie kent het terrein beter dan zij?