Buitenland | 6 april 1999 |
Vluchtelingen bivakkeren in grensgebied Macedonië-KosovoEen vallei vol hoopjes ellendeDoor Menno Haddeman (ANP) Het stukje niemandsland tussen Macedonië en Kosovo is verboden gebied voor buitenstaanders, alleen hulpverleners worden toegelaten. Macedonische agenten en militairen wagen zich er niet. Ze zijn bang voor allerlei ziektes die onder de vluchtelingen schijnen rond te waren. Via het Macedonische bergdorpje Blace is het mogelijk de eerste politieafzetting naar het niemandsland te omzeilen. De korte, bochtige weg tussen de bergen eindigt bij een boerderij. De Macedonische eigenaar van het huis is vriendelijk en behulpzaam. Door zijn weilanden is het mogelijk de vluchtelingen te bereiken, vertelt hij. Een aantal gevluchte Albanezen heeft de route naar zijn huis ook ontdekt en komt met plastic flessen om drinkwater vragen. De eigenaar doet niet moeilijk. Dicht tegen de Servische grens is het mogelijk af te dalen. Pas op daar!, zegt de boer, en hij wijst op een aantal molshopen. Mijnen!, waarschuwt hij. Neergelegd door de Servische militairen. Uit tegenovergestelde richting komen meer Albanezen naar boven om water te halen. Dan klinken plots geweerschoten. De vluchtelingen laten zich vallen. Een eindje verder rennen Albanezen weg. Zij probeerden op Servisch grondgebied hout voor een kampvuur te halen. De Servische militairen schieten in de lucht om de vluchtelingen te verjagen. Het weiland komt uit op de grensweg voorbij de Macedonische grenspost die de landen met elkaar verbindt. Beneden aan de weg bevinden zich tienduizenden vluchtelingen. Een aantal Macedonische agenten staat op de weg geposteerd. Ze dragen handschoenen en witte kapjes voor hun mond. Op het asfalt staan groepen vluchtelingen opgesteld om met bussen Macedonië in te worden gebracht. Vliegen De aanblik van de vluchtelingen in de vallei is gruwelijk. Mensen hoesten en rochelen. Sommigen liggen levenloos voor hun geïmproviseerde tentjes. Overal ligt ontlasting en zitten vliegen. Ondanks alle ellende zijn enkele Albanese jongetjes aan het voetballen. Mannen en vrouwen praten over de situatie in Kosovo. Bij de tent van de buren ligt een man trillend op de grond en geeft over. Later brengen hulpverleners van de islamitische Rode Halve Maan hem op een brancard naar het noodhospitaal. De twintigjarige Merita zit zachtjes te huilen. Ze ziet bleek. Haar broer vertelt dat ze zondagavond haar pasgeboren dochtertje naar de medische hulpverleners heeft gebracht. Het meisje is overleden. Twee dagen geleden is ze geboren, tijdens onze vlucht. Het ging niet goed. Er kwam telkens bloed uit haar neus. Gisteren is ze gestorven, vertelt haar broer. De naam van haar dochtertje wil Merita niet noemen. Een stukje verder zit Bekim Latifa. Bekim is in Kosovo een bekende popartiest. Met zijn paardenstaart en oorbellen ziet hij er populair uit. Bekim, of Beka, heeft goede hoop spoedig weg te kunnen. Hij is samen met zijn familie 8 dagen geleden uit Pristina vertrokken. Het vervoer naar de grens met Macedonië was bijzonder goed georganiseerd, vertelt hij. De Serviërs hadden niets liever dan dat wij verdwenen. Dat de Servische militairen mensen vermoordden, heeft hij niet gezien. Ze hielden zich voornamelijk bezig met het vernietigen en plunderen van Albanese bezittingen. Tyfus Terug op de weg wordt weer een groep van ongeveer vijftig vluchtelingen in Macedonië toegelaten. Ze zullen worden overgebracht naar een van de vluchtelingencentra van de NAVO, waar ze medisch worden verzorgd en tot rust kunnen komen. Wat er vervolgens met hen gaat gebeuren, is nog onduidelijk. |
![]() |