Buitenland17 maart 1999

Albanees geweld door repressie en westerse ongevoeligheid

De opkomst van het UCK in Kosovo

Door drs. B. Belder
BONN – Ushtria Çlirimtare e Kosovës (UCK) staat voor het Bevrijdingsleger van Kosova. Kosova heet voor de Albanezen wat voor de Serviërs Kosovo is. Bij de (tot op heden vruchteloze) onderhandelingen op Frans grondgebied en bij de (in hevigheid toenemende) gevechten op Zuid-Servisch territoir is het UCK vandaag een politieke en militaire factor van betekenis.

Balkanexpert Jens Reuter van het Südost-Institut in München tekent in het jongste nummer van ”Blätter für deutsche und internationale Politik” (Bonn) de opkomst van de Albanese guerrillabeweging, in het spraakgebruik van Belgrado simpelweg „terroristen.”

De huidige prominente rol bekleedt het UCK trouwens in weerwil van „een reeks zware nederlagen in 1998”, zet Reuter zijn analyse nuchter in. Aan officiële vertegenwoordigers van de Kosovaarse vrijheidsstrijders over de grens geen gebrek. Duitsland telt er zelfs drie. Ook de internationale verspreiding van UCK-bulletins loopt gesmeerd. Waar het echter aan schort, is een „officiële presentatie in een van de wereldtalen.”

Reuter traceert de wortels van het UCK in een aantal ondergrondse organisaties van nationalistische respectievelijk nationaal-communistische signatuur. Zij kwamen eind jaren zeventig op. In 1982 volgde hun samengaan in de LPRK ofwel Volksbeweging voor een Republiek Kosova. Vereenvoudiging van de naam in LPK (Volksbeweging van Kosova) gebeurde in 1991.

Sinds de geheime oprichting in de Kosovaarse hoofdstad Pristina hield de beweging onverkort vast aan haar uitgangspunt: slechts door geweld, alleen door een gewapende opstand is een onafhankelijk Kosovo bereikbaar.

Tot 1995 figureerde de LPK als een radicale partij aan de uiterste rand van het politieke spectrum. Logisch genoeg bleef haar aanhang beperkt. Halverwege de jaren negentig fuseerde de LPK met enkele andere splintergroeperingen tot het tegenwoordige UCK. In februari en april 1996 trad het bevrijdingsleger met zijn eerste communiqués naar buiten. Groot opzien baarden die verklaringen evenwel nog niet.

”Stiefkind van Dayton”
De doorbraak voor het UCK kwam in november 1995. Toen trad, aldus Jens Reuter, „een beslissende bewustzijnsverandering onder de Albanese Kosovaren in.” Vanwaar? „In die tijd werd het Dayton-akkoord over Bosnië ondertekend. Die overeenkomst zette een punt achter de oorlog in het voormalig Joegoslavië. Kosovo bleef echter het ”stiefkind van Dayton”. Over de provincie werd immers met geen woord gerept in het verdrag.”

De boodschap voor de Albanezen in Kosovo was klip en klaar. In de woorden van hun gevierde én omstreden verzetssymbool, Adem Demaci: De geweldloze strijd, die zij 5 jaar lang onder hun officieuze president Ibrahim Rugova hadden gevoerd, was zonder enig resultaat gebleven.

Sterker, of liever gezegd, erger nog: de Amerikanen troffen een schikking met de man wiens naam onverbrekelijk verbonden was aan met wreed geweld doorgevoerde ”etnische zuiveringen”. Die persoon luistert naar de naam Slobodan Milosevic, toentertijd president van Servië, vandaag de dag staatshoofd van de Federale Republiek Joegoslavië.

Washington beloonde agressor Milosevic zelfs met de schepping van een Servische republiek in Bosnië. Welke andere conclusie restte de Albanezen van het Merelveld (Kosovo polje) dan „de heldere constatering” dat geweldloosheid je geen stap verder brengt. Juist het aanwenden van geweld creëert alom aanvaarde nieuwe realiteiten.

Die gedachtegang vond nu allengs ingang onder de reeds zo langdurig zwaar onderdrukte en vernederde Albanese meerderheid (circa 90 procent) in Kosovo. Koren op de molen natuurlijk van het UCK. Zijn achterban breidde zich onmiskenbaar uit.

Kritisch commentaar van Reuter: „Vooral ook omdat de lidstaten van de Europese Unie (EU) hun betrekkingen met Belgrado normaliseerden zonder dat er sprake was van enige verbetering van de toestand in Kosovo.”

Wapenstroom
Maar waar moest het UCK wapens vandaan halen voor een opstand in Kosovo? Op die beslissende vraag volgde een prompt antwoord. Als grootscheepse wapenleverancier gingen de volksgenoten in het naburige Albanië dienen. Daar mondde de politieke onrust voorjaar 1997 uit in een algemene chaos. Ongeveer een miljoen wapens verdween uit de legerarsenalen. Die geweren belandden op de vrije markt.

Aanvankelijk daalde de prijs van de geroofde geweren door het grote aanbod enorm. De laagstgenoteerde prijs was 15 Duitse marken (DM), informeert Reuter. Spoedig steeg die echter weer naar 70 DM en momenteel schommelt de wapenprijs rond de 250 DM.

Op deze wijze geraakte het UCK in het bezit van naar schatting 100.000 lichte wapens van Chinese of Russische makelij. Zwaar geschut en antitankwapens hoorden daar in het begin niet bij.

In de plaats Llaushe (Servisch: Lausa) manifesteerden vertegenwoordigers van het UCK zich voor het eerst in het openbaar. Op 28 november 1997 traden twee UCK-leden in uniform naar buiten. Directe aanleiding vormde de begrafenis van een door de Serviërs neergeschoten leraar.

De UCK'ers zetten bij die droeve gelegenheid hun maskers af en hielden vlammende speeches voor de bevrijding én onafhankelijkheid van Kosovo. In datzelfde jaar sneuvelden reeds drie UCK'ers onder de handen van Servische politie-eenheden.

Deze ontwikkeling onder 'zijn' Kosovaren moest 'president' Ibrahim Rugova wel alarmeren. Hij had in het Westen veel (verbale) goodwill geoogst met zijn consequente politieke strategie van geweldloos verzet jegens de aanhoudende Servische repressie. Aanvankelijk loochenden Rugova en diens secondanten binnen de leidende inheemse politieke beweging van de LDK (Democratische Liga van Kosova) hardnekkig het bestaan van het UCK! Een variant op deze wonderlijke ontkenningstactiek luidde dat het zogenaamde bevrijdingsleger niets anders was dan een werktuig van de Servische geheime dienst...

Erkenning van de existentie van het UCK kon niet uitblijven. „Nadat meer dan vijftig Servische politiefunctionarissen alsmede een aantal ”collaborateurs” door het UCK waren gedood, stond het bestaan van deze groepering onomstotelijk vast”, vat dr. Reuter bondig samen.

Geldstroom
Zeker was evenzeer dat het hier niet om een regulier leger ging, maar om een groep lichtbewapende strijders. Begin 1998 stelde het Servische ministerie van Binnenlandse Zaken hun totale aantal op maximaal 2000.

Voor de onstuimige groei van het UCK –Reuter rept over een lawine-effect– droegen de Servische veiligheidseenheden in Kosovo zelf (mede)verantwoordelijkheid. In de loop van vorig jaar maakten Milosevic' manschappen zich aan zware misdaden schuldig. „Wreedheid en gewelddadigheid van onderdrukkers fungeren altijd als een rekruteringsmechanisme voor bevrijdingsbewegingen.”

Voeg daar een ommezwaai in de houding van de grote gemeenschap van Albanese Kosovaren (plusminus 500.000) in West-Europa aan toe. De meerderheid van hen toonde zich niet langer bereid de gebruikelijke 3 procent van het inkomen af te dragen aan de ”fantoomstaat Kosovo” onder leiding van Ibrahim Rugova. Veel emigranten respectievelijk ballingen maakten hun donaties voortaan direct over aan het UCK-fonds.