Buitenland

Politieke instabiliteit Albanië blijft bron van onrust op de Balkan

In de schaduw van het geweld

Van onze correspondent
TIRANA – De geweldsexplosie in Kosovo gedurende het afgelopen jaar heeft de aandacht van de media voor de binnenlandse situatie in Albanië wat naar de achtergrond verdrongen. Toch zijn de politieke polarisatie en persoonlijke vijandschap tussen de leiders van de twee grootste politieke partijen in het land eveneens een bron van onrust in het zuidoostelijk deel van de Balkan.

Sinds de omwenteling in december 1990 bevindt Albanië zich vrijwel permanent in een economische en politieke crisis. De geldstroom uit het Westen heeft niet kunnen voorkomen dat na de politieke onderdrukking van voormalig dictator Enver Hoxha (1908-1985) liquidaties, corruptie en wapenhandel aan de orde van de dag zijn. Niet voor niets wagen ieder jaar duizenden Albanezen de gevaarlijke, illegale overtocht naar Italië.

Het niets en niemand ontziende geweld tussen de Socialistische Partij (PSSH) en de Democratische Partij (PDSH) heeft door persoonlijke animositeiten veel weg van een clanoorlog. De moord 11 september vorig jaar op de vooraanstaande politicus Azem Hajdari, een van de voormannen van het studentenprotest in 1990, gaf het startsein voor ongeregeldheden.

De PDSH van de voormalige autoritaire president Sali Berisha beschuldigde de socialistische minister-president Fatos Nano, „de grootste misdadiger van Albanië, de gebrandmerkte verrader van de Albanese natie”, ervan de opdracht tot de moord te hebben gegeven. De volgende dag bezetten zwaarbewapende aanhangers van Berisha het parlementsgebouw en het radiostation en belegerden de ambtswoning van Nano.

Pover
Terwijl de OVSE-vertegenwoordiger in Albanië, de Nederlander Daan Everts, gesprekken tussen de elkaar naar het leven staande partijen voorbereidde, maakte het Westen duidelijk dat het onverkort achter de gekozen regering stond en nooit zou samenwerken met een bewind dat door een gewapende opstand aan de macht was gekomen. Troepen van buiten de stad maakten een eind aan de rebellie, die weinig steun van de bevolking kreeg. Berisha had de machtsstrijd voor het moment verloren.

Het parlement hief zijn parlementaire onschendbaarheid op, zonder dat het tot nu tot een proces tegen hem is gekomen. Behalve Berisha was ook Nano in zekere zin verliezer. Enige dagen na de mislukte coup trad hij af, naar verluidt vooral vanwege zijn verlies aan autoriteit tijdens de revolte, toen hij volledig afknapte en pas na de aftocht van de rebellen weer aanspreekbaar was. Of Nano's terugtreden een definitief vertrek uit de politiek betekent, wordt sterk betwijfeld.

De 31-jarige socialist Pandeli Majko volgde Nano op. Hij leidt een coalitieregering van zes partijen, waarvan de PSSH veruit de grootste is. Majko staat voor de schier onmogelijke taak het ambitieuze programma van zijn voorganger uit 1997 te realiseren. Een van de belangrijkste voornemens is het herstellen van de binnenlandse stabiliteit, waarbij het inleveren van tijdens de burgeroorlog in het voorjaar van 1997 geroofde wapens een cruciaal punt is. Tot nu toe zijn van de gestolen 562.000 wapens circa 51.000 kalasjnikovs ingeleverd. Een pover resultaat. Met het oog op de enorme criminaliteit lijken de meeste 'normale burgers' zich op het standpunt te stellen dat wapens in huis de beste garantie vormen tegen geweld. Maar het is duidelijk dat ook bij ieder politiek getint conflict heetgebakerde lieden het schiettuig niet thuis zullen laten.

Naast dit heikele punt staat de jonge premier onder meer voor de taak de dialoog met Belgrado over Kosovo gaande te houden, de tekorten op de handels- en betalingsbalans terug te dringen, de corruptie te beteugelen en terugbetaling van de inleggelden van de piramidespelen, die de aanleiding vormden voor de burgeroorlog van 1997, te regelen.

Op één punt heeft Majko inmiddels een succes behaald. Vijf weken na zijn installatie, op 22 november, gingen de Albanezen voor de achtste keer in 8 jaar naar de stembus om over een nieuwe Grondwet te stemmen. Volgens de centrale kiescommissie nam 50,57 procent van de kiezers deel aan de volksraadpleging, van wie 92 procent voor de nieuwe constitutie stemde.

Onverzoenlijk
Helaas was dit geen reden voor Sali Berisha, die weinig opgetogen over Majko is, om de kou wat uit de lucht te halen. Als fel tegenstander van de nieuwe Grondwet, waarin een aantal bevoegdheden van het staatshoofd aan regering en parlement wordt overgedragen, verklaarde hij dat de opkomst „slechts 40 procent” bedroeg. In zijn ogen is daardoor het resultaat van de volksraadpleging ongeldig en staan beide kampen nu ook op dit punt onverzoenlijk tegenover elkaar.

Al is met de aanvaarding van de nieuwe constitutie een stap gezet naar meer democratie, dan nog blijft het de vraag of een feitelijke invulling onder deze omstandigheden werkelijk gestalte kan krijgen.