Buitenland

Albanese overlevende beschuldigt Belgrado van terreurmethoden

Levend schild voor de Serviërs

Door drs. B. Belder
PRIZREN – „Jullie hebben geen water nodig. We brengen jullie sowieso om”. Uit het getuigenis van een Kosovaarse Albanees. De man overleefde de Servische verovering van Orahovac. Een plaatsnaam die vorige week de wereldpers haalde vanwege de vermoede aanwezigheid van diverse massagraven. Als een levend schild tussen de fronten bracht Xhevdet ('s mans voornaam) de nacht van 18 op 19 juli door. Samen met vijf lotgenoten. Zijn persoonlijke relaas.

„Op zaterdag om vijf uur in de namiddag schuilde ik met mijn familie in de kelder van mijn huis. De Serviërs hadden Orahovac omsingeld. Zij drongen de huizen aan de stadsrand binnen. Soldaten haalden ons uit de kelder. Zes mannen moesten van hen mee naar buiten komen.

Eerst dreigden ze ons: „Nu is het afgelopen met jullie. We maken jullie allemaal af!” Vervolgens rosten zij ons af. De plaatselijke Servische politieagenten, die hen begeleidden en die wij natuurlijk goed kenden, gedroegen zich echter correct tegenover ons.

Ze deden ons handboeien om. „Dat is ook voor jullie beter”, luidde het commentaar. Mij bonden ze daarna vast aan een lantaarnpaal, de andere vijf aan een ijzeren hek. Zo stonden wij geboeid op een rij, van acht uur 's avonds tot zondagmorgen vroeg, trouwens ook acht uur.

Vijf meter achter ons stond een pantserwagen, met bovenop een machinegeweer. In het donker naderde een vrouw met twee kinderen. Wij schreeuwden: „Wegwezen, vlucht!” De schutter op het pantservoertuig deed evenwel of hij de drie niet opmerkte en liet hen ongemoeid passeren”.

Tussen twee fronten
„Later kwam een strijder van het UCK (het Bevrijdingsleger van Kosovo) dichterbij. Een inwoner van Orahovac, een van de dappersten. Waarschijnlijk wist hij niet dat de stad door de Serviërs ingesloten was. De politieman achter het machinegeweer nam hem direct onder vuur. De guerrillastrijder ging onmiddellijk in dekking en verdween.

Weldra dook hij weer met twintig tot dertig metgezellen op. UCK'ers. Ze slopen tot op zo'n 20 meter naar onze positie toe en stopten toen. De UCK-leden waren vóór ons, de Serviërs achter ons. Geen van beiden schoot. Dat gespannen afwachten duurde urenlang.

Servische politiemannen doorbraken uiteindelijk die martelende stilte. Zij staken drie naburige huizen in brand. De UCK'ers kwamen niet in actie. Een politiefunctionaris riep ons toe: „Als wij jullie niet doden, dan doden zíj jullie wel”.

's Morgens opende de Servische politie het vuur. De UCK-mannen trokken zich prompt terug, zonder een schot te lossen. Wij hadden geluk. Niemand van ons werd geraakt.

Plotseling stroomden veel Servische politiemannen toe. Ze brachten ons over naar hun gevangenis. Onderweg werden we onafgebroken afgeranseld. Die mishandelingen gingen ook in de gevangenis door. We zaten met z'n zevenen in een piepkleine cel. De verwarming stond bovendien af en toe aan. In 48 uur tijds gaven ze ons slechts één fles water.

Wij versmachtten van de dorst en bedelden om wat water. „Jullie hebben geen water nodig. Wij brengen jullie sowieso om”, luidde de reactie van de Servische bewaarders”.

Kruitsporen
Een westerse waarnemer in Pristina, de hoofdstad van Kosovo, vult bovenstaand getuigenis aan. Hij aarzelt niet de aanwending van terreurmethoden jegens de Albanese burgerbevolking „een centraal element in de Servische oorlogsvoering in Kosovo” te noemen. Dat geldt niet alleen voor het zeer gevaarlijke grensgebied met buurland Albanië, maar evengoed voor het achterland.

„Bijzonder duidelijk blijkt dat bij de verovering van Orahovac. Tijdens de gevechten in die plaats vonden vier Servische inwoners de dood. Mogen we afgaan op de terloopse uitlating van een Servische gezagsdrager, dan stierven er gelijkertijd „ongeveer honderd Albanezen”. Een hoog aantal. Zeker wanneer je bedenkt dat de Servische troepen bij hun opmars de slechtgeorganiseerde verdediging van het UCK binnen enkele luttele uren uitschakelden. In het nabijgelegen Prizren circuleerden al gauw geruchten over verschillende massagraven. Eén werd goed zichtbaar aan de stadrand van Prizren zelf aangelegd”.

De verhalen van vrijgelaten Albanese gevangenen, onder wie ooggetuige Xhevdet, bevestigden de Servische orgie van geweld in het 'bevrijde' Orahovac. Sadistische folterrituelen, het misdadige gebruik van gevangenen als levende schilden, de standrechtelijke executie van Baba Sheh, het „in de wijde omtrek gerespecteerde hoofd” van de islamitische gemeenschap in Orahovac.

De Servische eenheden gingen in Orahovac heel systematisch te werk, weet de waarnemer. „Hun optreden herinnert sterk aan de strategie van de etnische zuivering in Bosnië van enige jaren geleden. Zo namen zij de mannelijke inwoners van Orahovac de paraffinetest af voor eventuele kruitsporen aan de handen. In dat laatste geval hadden zij immers gewapende tegenstand geboden”.

Naar Oostenrijk
Vanwaar eigenlijk deze Servische geweldsexcessen? „Die zijn klip en klaar van boven gewild en bevolen. Als element van de psychologische oorlogsvoering sorteerden zij het gewenste effect: de verhalen daarover deden gelijk de ronde en leidden in no time tot een sterke demoralisering van de tot voor kort nog al te hooggestemde Kosovaarse publieke opinie”.

Belgrado weerspreekt natuurlijk de aanklacht van etnische zuiveringen, van het op grote schaal verdrijven van de Albanese burgerbevolking. De staatstelevisie wordt niet moe elke avond „de mensen- en burgerrechten van de Albanese minderheid” te prijzen. De geciteerde waarnemer annex analist is zo vrij die ronkende Servische onschuldbetuigingen met een korreltje zout te nemen.

Hij concentreert zich veeleer op een „lager niveau van de Servische ambtenarenhiërarchie”, of liever gezegd op het daadwerkelijke gedrag van de Servische autoriteiten in Kosovo.

In de lijnbus van Prizren naar Pristina hoorde de man de volgende dialoog aan tussen een Servische politieagent, die de papieren van de passagiers zo nodig moest controleren, en een jonge Albanees: „Waar kom je vandaan?” „Uit Junik”. „Waar ga je heen?” „Naar Oostenrijk”. „Mooi zo. Het is beter voor je dat je daar óók blijft”.

De Kosovaarse auteur Shkelzen Maliqi is ervan overtuigd dat de Joegoslavische president, Slobodan Milosevic, doelbewust een etnische deling van zijn geboortegrond nastreeft, het vervolg van de „opdeling van de Balkan naar etnische criteria”.

De scheidslijn in Kosovo loopt, aldus Maliqi, van het noordwesten naar het zuidoosten. Het orthodoxe patriarchaat van Pec en het kloostercomplex van Decani dienen in de optiek van Belgrado natuurlijk in Servische handen te blijven. Belangrijker nog voor de Serviërs is het exclusieve, etnische bezit van de mijnen en grondstofreserves in de regio Mitrovica.

„Ik vrees dat Milosevic dit plan met hulp van de internationale gemeenschap reeds voor 90 procent heeft gerealiseerd”, oordeelt Maliqi.