Buitenland

Uit de correspondentie van een gesneuvelde Serviër

„Ons leger kan half
Kosovo platgooien”

Door drs. B. Belder
BELGRADO – „Darko zegt dat ik mijn dagen hier niet moet tellen. Ik bid God dat alles goed mag aflopen en ik niet nog jaren in deze mist moet doorbrengen. 364 dagen zijn niet veel. Zij gaan snel voorbij. Alleen voor de statistiek: Ik heb nog 219 dagen voor mij liggen”.

De briefschrijver, de Servische soldaat Dusan Tasic, zal deze termijn niet volmaken. Op 29 mei 1998 sneuvelde hij op het Merelveld (Kosovo polje). Twee weken vóór zijn 21e verjaardag. Dusan is inmiddels in zijn geboortedorp Pozarevac –de Joegoslavische president Milosevic komt uit dezelfde plaats– begraven.

Zijn familie, moeder en broers, gaf zijn laatste brief van het front vrij voor publicatie in de Servische pers. In verkorte vorm geven wij dit egodocument over de onverklaarde oorlog tussen Serviërs en Albanezen in Kosovo weer.

„Hallo allemaal, dit is mijn 28e dag te velde. Wat was ik blij met de brief van moeder en Darko. Sindsdien is er veel gebeurd. Het weer is schitterend. Het leven is hier momenteel veel beter. Ze geven ons meer te eten, genoeg, maar niet te veel. Het voedsel is zonder smaak. De porties zijn daarentegen voldoende.

Jullie willen zeker graag weten wanneer ik weer naar huis kom. Welnu, voor mij geldt hetzelfde. Eén ding staat vast: dat zal niet spoedig zijn. De oefeningen die ik eerst in Prizren (een stad in het zuiden van Kosovo, red.) zou houden, zullen nu hier plaatshebben. Hopelijk laten ze me daarna gauw naar de kazerne terugkeren.

Ik heb de afgelopen 28 dagen steeds gedoucht. Steeds lukte me dat als ik naar huis belde en met Darko sprak. Eén keer deed ik alsof ik last had van allergie. Toen moesten ze me meenemen naar de kazerne. Bij die gelegenheid kon ik ook douchen”.

Geen kik
„In de kazerne heerst complete chaos. Ik weet niet meer waar mijn spullen zijn. Overal wemelt het van de tanks en de soldaten. Militaire politie, infanterie, reservisten en pioniers. Het is één grote bende. Ze slapen in onze barakken. Wij zijn er simpelweg uitgeknikkerd. En zo snel zullen ze ons niet meer toelaten in de kazerne.

Onze politie heeft veel op te knappen in de omliggende dorpen. Op tal van dagen hoor je om het uur trommelvuur. Vier tot vijf kilometer weg. Ik kan alles duidelijk horen. Nóg sturen ze er het leger niet op af, maar...

Twee dagen geleden was mijn eenheid aangewezen om het dorp Ponozevac frontaal aan te vallen. Op het ogenblik dat ik die marsorder kreeg, was het dorp reeds met de grond gelijkgemaakt. Wij moesten in volle bepakking oprukken –ik niet– en ontvingen het strikte bevel geen gijzelaars dood te schieten.

Vorige nacht was ik koerier voor de officier van dienst. Daarom kon ik stiekem de plannen en kaarten bekijken. Ik weet nu wat ze in de zin hebben. Ze willen tanks, houwitsers en kanonnen inzetten. Ons veldgeschut, 120 mm, moet vanuit het kamp die operatie ondersteunen.

Het is een puinhoop. Ik zeg jullie liever de waarheid, anders hoor je alleen de leugens van anderen. Het leger verleent de politie heimelijk assistentie. Toen de mist opkwam in Junnik, hebben ze de Skipetaren (Albanezen, red.) omsingeld.

De Skipetaren hebben twee dagen lang geen kik gegeven. Dat is maar beter ook, want de kleinste aanval van hun kant zal tot massieve vergelding leiden. Ons leger zou in dat geval half Kosovo platgooien”.

Krampen
„Wat ik sjouw? 's Nachts loop ik wacht of leggen wij hinderlagen. Doorgaans gaan we met tien man op pad, in volle militaire uitrusting. Iedereen heeft honderd patronen bij zich, twee bommen, mijnen en handgranaten. Als een muilezel bepakt, klim ik de berg op. Zo'n 1150 meter boven de zeespiegel.

Eenmaal boven, ben ik totaal doorgezweten. Wat nog erger is, de nacht valt over ons heen. Als ze ons naar Albanië hadden gestuurd, zou ik het niet gemerkt hebben.

Op de top van de berg gaan we in dekking. Ter bescherming bouw ik een stenen muurtje en leg me erachter. Het wachten is op de morgen. Krampen kwellen mij de hele nacht. Logisch, want we liggen in het nat. Eén 'geluk' hebben we echter: er staat een flinke wind op de berg en die blaast ons dus droog. Je moet wel op je nieren letten en op je plunje.

In de berichten hoor je telkens over succesvolle hinderlagen. Nou, tot op heden was ik daar niet bij...”.

Niet te dunne sokken
„Ik heb het steeds niet willen zeggen, maar de tijd schrijdt voort en ik heb een paar dingen nodig. Vooral sokken, twee of drie paar graag, niet meer. Laat Darko die kopen, niet te dunne. Mijn nieuwe schoenen knellen anders behoorlijk.

Verder kan ik goed nieuwe scheermesjes gebruiken, scheerschuim en natuurlijk wat enveloppen en postzegels. Ik weet niet hoe ik deze brief moet versturen. Moeder, verspil uw tijd niet. Bak geen dure koeken. Bak een paar wafels of koop eenvoudig een zak koekjes of kaakjes. Stuur niet te veel zoetigheid op. Ik heb er toch geen plaats voor. Ik hoop dat jullie mijn wensen niet overdreven vinden. Het is evenwel dringend”.

We bellen met een kennis in Belgrado. Nee, hij heeft die brief van Dusan niet gelezen. „Voor kranten heb ik het echt te druk. Van mijn universitaire salaris kan ik mijn gezin niet onderhouden. Ik ben dus tegelijk volop zakenman! Geloof me, hoe tragisch ook voor Dusans ouders, maar die brief zal het grote publiek hier niet opschrikken. De politieke apathie is algemeen. En ach, Kosovo is zo ver weg, denken de meeste mensen.

Logisch dat dit schrijven door de oppositiepers naar buiten wordt gebracht. Die wil Milosevic vanzelfsprekend aan de schandpaal nagelen. Dat lukt ze in de huidige sfeer niet. Het is vandaag fraai weer in Belgrado. De terrasjes zitten vol. De Kosovo-kwestie schijnt nauwelijks iemand te verontrusten. Alleen de familieleden van soldaten en politiefunctionarissen zullen zich zorgen maken. De doorsnee burger vreest vooral het criminele geweld, niet de acties van de Albanezen. Het effect van deze brief in Servië is mijns inziens nihil”.