Buitenland 7 februari 2000

Zie ook: Del Ponte wil NAVO-eenheid voor opsporing

Criminelen werden na de oorlog door regimes afgedankt

De Balkan kent talloze 'Arkans'

BELGRADO (IPS) – De moord op Arkan, de bijnaam van de Servische misdadiger Zeljko Raznatovic, die door zijn rol in de opeenvolgende conflicten op de Balkan in de ogen van veel landgenoten opklom tot oorlogsheld, heeft in heel de regio tot een hernieuwde discussie over zijn talrijke collega's geleid die ook een bijdrage leverden aan de gruweldaden van het voorbije decennium.

Ook de manier waarop de Balkanregimes zich van dergelijke bondgenoten blijken te ontdoen zodra de wapens zwijgen, biedt stof tot nadenken. „Er waren niet genoeg vrijwilligers onder priesters en nonnen, dus moesten we wel iedereen aanvaarden die zijn diensten aanbood.”

Met deze fameuze woorden beantwoordde Ivan Vekic, de Kroatische minister van Binnenlandse Zaken, in 1991 de vraag waarom er zo veel mensen met een crimineel verleden deelnamen aan de oorlog die Joegoslavië voorgoed uiteenscheurde.

De eerste studies die sociologen in Servië, Kroatië en Bosnië aan het fenomeen wijdden, leiden tot de conclusie dat alle betrokken regeringen voor hun oorlogsvoering een beroep deden op gereputeerde misdadigers, dat ze zonder uitzondering toestonden dat er werd geplunderd, op grote schaal gesmokkeld en alle andere oneerbare praktijken toestonden waaraan voormalige onderwereldfiguren zich in die woelige jaren te buiten gingen.

Zolang de slachtpartij aanhield, schilderden de door de overheid gecontroleerde media die misdadigers af als volkshelden, schreef het onafhankelijke Kroatische dagblad Fzerla Tribune onlangs. „Maar toen de strijd gestreden was en bezwarende feiten aan het licht begonnen te komen, die de band tussen de betrokken regimes en hun criminele medestanders illustreren, hield die bejubeling opeens op. De misdadigers werden al snel weer als het vuil der aarde voorgesteld, en ook de terughoudendheid om hen van oorlogsmisdaden te beschuldigen verdween.”

Uit de weg
Bij de meest 'succesrijke' strijders, die in korte tijd genoeg geld en goede contacten hadden verzameld om de stap naar het zakenleven of de politiek te wagen, drongen zich nog drastischer maatregelen op. „Meteen toen hun diensten niet meer nodig waren, begon de overheid die mensen uit de weg te ruimen, te arresteren of op andere manier tot zwijgen te brengen”, zegt Ivan Colovic, een vooraanstaand socioloog in Belgrado.

Volgens zijn collega uit Zagreb, Ozren Zunec, kregen de „gangsters-guerrillero's” tijdens de oorlog krediet omdat ze weinig scrupules toonden, niet terugschrokken voor gevaarlijke operaties en bij de bevolking tegelijk „als uiterst weerbare strijders én als een soort Robin Hoods overkwamen.”

Zunec noemt Musan Topalovic Caco als typisch voorbeeld. Caco was vóór de Bosnische oorlog een bendeleider in Sarajevo, maar werd een van de helden in het verzet tegen Servische belegering, die in 1992 een aanvang nam. Hij werd in Sarajevo met loftuitingen overladen, tot hij in 1994 onder mysterieuze omstandigheden om het leven kwam. Volgens kenners werd hij vermoord omdat hij een staatsgreep zou hebben voorbereid tegen president Alija Izetbegovic. Vorig jaar verschenen er in verscheidene tijdschriften in Sarajevo berichten over de oorlogsmisdaden die aan Caco moesten worden toegeschreven.

De rivaal van Caco bij de verdediging van Sarajevo, Jusuf 'Juka' Prazina, kwam nog sneller aan zijn einde. Ook Juka dook tijdens het beleg uit de onderwereld op, en hield zich tussen de gevechten door bezig met het plunderen van verlaten appartementen en het innen van tol bij inwoners die de stad veilig wilden verlaten.

Juka trok in 1993 weg uit Bosnië en werd aan het eind van dat jaar in de buurt van Luik vermoord teruggevonden. De moordenaar is nog steeds onbekend.

Kroatië
Ook in Kroatië is er geen gebrek aan boeven die zich tot oorlogsheld opwerkten, maar die daarna door het regime werden uitgespuwd. In december 1998 beschuldigde het Joegoslavië-tribunaal Mladen Naletilic Tuta en Vinko Martinovic Stela van misdaden tegen de menselijkheid in het kader van de etnische zuiveringen in Mostar.

Beide mannen, die tijdens de Bosnische oorlog van 1992 tot 1995 het bevel voerden over Bosnisch-Kroatische milities, waren al in 1997 in Kroatië gearresteerd. Stela werd uitgeleverd aan het tribunaal en de zieke Tuta zit nog steeds in de cel in Zagreb.

Tussen de duizenden mensen die op 20 januari van dit jaar de begrafenis van Arkan bijwoonden, vielen er heel wat op die nog steeds hun plek hebben in de Servische onderwereld. Op dat punt leek de plechtigheid op de begrafenissen van Caco, Juka en andere prominente misdadigers van de Balkan die in oorlogstijd even roem vergaarden. Daarna kwam hun die roem duur te staan.

„Het zijn allemaal broeders met dezelfde moeder, en dat is nog de grootste misdaad”, stelde de politicoloog Sejfudin Tokic uit Sarajevo onlangs.