Boekrecensie

Titel: Het Europese wiel
Auteur: mr. drs. A. H. J. W. van Schijndel

Uitgeverij: Van Gorcum
Assen, 1999
ISBN 90 232 3480 4
Pagina's: 132
Prijs: ƒ 35,00

Recensie door mr. S. de Jong - 28 juli 1999

Van Schijndel belicht schaduwzijden Europese integratie

In het spoor van het Europese wiel

Somber stemmend is het beeld dat mr. drs. A. H. J. W. van Schijndel schetst van de positie die ons land in het Europese krachtenveld inneemt. Aan naïviteit gepaard idealisme doet Nederland keer op keer in het stof bijten als het resultaat weer eens telt. Met speelse nonchalance wordt de onafhankelijkheid prijsgegeven.

Dat de besluitvorming zich in toenemende mate aan de nationale waarneming onttrekt, dat grote landen hun invloed des te beter kunnen laten gelden in een onoverzichtelijke bestuurscultuur waarin onderonsjes zeker zo belangrijk zijn als geïnstitutionaliseerde overlegkaders, is een gegeven dat zich hooguit leent voor de marge van het intellectuele debat. Aan de vaderlandse politiek is dit soort zwartkijkerij hooguit besteed als voorwerp van stilzwijgend onbegrip.

Nederland heeft immers alleen maar baat bij een diepgaande Europese integratie, luidt de nationale bezweringsformule die iedere kritiek in de kiem smoort. Door samenwerking in EU-verband kan een kleine natie zelfs aan invloed winnen. Overdracht van nationale bevoegdheden levert welbeschouwd alleen maar voordeel op. Wat Nederland echter in ruil voor overdreven idealisme terugkrijgt, is vooral een gevoel van moreel welbevinden. Kijk ons toch eens goed bezig zijn vrede, veiligheid en welvaart voor de komende generaties te waarborgen.

Schande wie er kwaad van spreekt. Want anders dan in landen als Denemarken en Zweden ontbreekt een publiek debat goeddeels wanneer belangrijke beslissingen moeten worden genomen. De eenling die zijn nek uitsteekt, zoals Bolkestein bijvoorbeeld in het debat over de euro deed, kan op breed gedragen afkeuring rekenen. Tekenend is de controverse rond zijn voordracht tot eurocommissaris. Door zijn herhaaldelijk gebleken kritische opstelling ten opzichte van de Europese Unie zou de VVD-politicus geen geschikte kandidaat zijn. Wie aan het Europese huis wil arbeiden is welkom, behalve degene die vragen durft te stellen tijdens de bouw.

Zelfredzaamheid
”Het Europese wiel”, een bundel licht bewerkte voordrachten en krantenverslagen over de periode 1995-1998, zet deze schaduwkant van het eenwordingsproces van Europa in het licht. Van Schijndel, in het dagelijks leven advocaat gespecialiseerd in Europees recht en dat van de Wereldhandelsorganisatie, keert het gangbare uitgangspunt wat Nederland voor Europa kan betekenen om. Hoe kan óns land bij het 'project' Europa baat hebben, is het thema.

„Het is zaak dat Nederland zich er duidelijk van bewust is wat voor soort Europa het eigenlijk wil”, schrijft J. L. Heldring in zijn woord vooraf. Volgens de columnist van NRC Handelsblad behoort een „Europa waarin de Nederlanders zich tenminste nog enigszins kunnen herkennen” tot de mogelijkheden. „Niet door van de daken te roepen dat we zulke voorstanders van supranationaliteit zijn. Nee, het omgekeerde is geboden, zo lang mogelijk vasthouden aan wat er nog over is van onze soevereiniteit.” Hij noemt de uitgave een „heilzaam tegengif” voor de Nederlandse „sympathieke, maar in het internationale verkeer weinig bruikbare gewoonten” om feit met norm en tactiek met strategie te verwarren.

In de 22 hoofdstukjes komen vier hoofdonderwerpen aan bod. Elk van de vier afdelingen bestrijkt een aspect van Europese integratie. De eerste betreft de positie van Nederland in het Europese krachtenveld. Het hooghouden van vrijhandel en mededinging zet volgens Van Schijndel meer zoden aan de dijk dan blind de Duitse en de Franse agenda te kopiëren. Het motiveren van de zeer hoge nettobijdrage die ons land aan de Europese Unie afdraagt met het argument dat landen met een open economie extra van open grenzen zou profiteren, noemt hij overigens een „verkapte discriminatie van kleine lidstaten.”

De gemeenschappelijke markt komt in de tweede afdeling aan de orde. Van Schijndel analyseert het integratieproces aan de hand van de drie, vaak botsende hoofdtaken die de overheid in de zienswijze van de Duits-Britse socioloog Ralf Dahrendorf heeft. Het betreft het bevorderen van een gezonde economie, sociale cohesie en een democratische rechtsstaat. Er schort een en ander aan, constateert de auteur.

Burgerschap
Maar dat mag de pret niet drukken: „En zo gaat Nederland zijn toekomst in Europa tegemoet. Nog onvoldoende wordt beseft dat verdergaande integratie indruist tegen onze waarden en belangen. Het feit dat de Europese Unie op het gebied van haar kerntaak, de gemeenschappelijke markt, zo slecht presteert zou voor ons een waarschuwing moeten zijn dat meer integratie onze zelfredzaamheid slechts zal ondermijnen.”

De derde afdeling betreft vrede en veiligheid in Europa. Wat Van Schijndel betreft tonen Bosnië en de kwestie Srebrenica nog eens overduidelijk aan dat je dáár nu net níét moet zijn voor deze zaken. Nauwe betrokkenheid van de Verenigde Staten bij het oude continent blijft het devies. De opvatting dat Duitsland alleen initiatieven kan ontplooien als Frankrijk meedoet vindt hij een verouderd concept, gelet op het feit dat de Bondsrepubliek al decennialang een groot, modern en democratisch land is.

In de vierde afdeling komt de Economische en Monetaire Unie uitgebreid aan bod. Van Schijndel is verklaard tegenstander van dit proces waaraan Nederland zo blijmoedig meedoet. Artikel na artikel wijst hij erop dat de voordelen van de eenheidsmunt euro op zijn minst vaag zijn, en de bezwaren op politiek, economisch en constitutioneel terrein groot. „Politici, media en wetenschappers stonden erbij en juichten. Ons prestige was gered!”, noteert Van Schijndel over het „in de Haagse Hofvijver gooien” van de gulden. „Zelden is een dwaasheid met zulke algemene instemming begaan.”

Tot slot volgen twee deelonderwerpen, betreffende het asielbeleid en het burgerschap van de Unie. Van Schijndel wijst erop dat de Europese instellingen in toenemende mate kampen met een gebrek aan legitimatie. Daaraan helpt geenszins het alsmaar overhevelen van nog meer bevoegdheden naar het Europees Parlement, maar eerder een bezinning op het takenpakket van de EU. Tenslotte is deze gewoon een internationale organisatie die in handen van de lidstaten een beperkt aantal gemeenschappelijke aangelegenheden moet regelen – „niets meer, niets minder.”