Boekrecensie

Titel: Gereformeerd zijn en blijven, een wankel evenwicht?!
Auteur: dr. J. E. Post
Uitgeverij: Groen
Heerenveen, 1998
ISBN 90 5030 904 6
Pagina's: 423
Prijs: ƒ 49,95

Recensie door dr. C. S. L. Janse - 4 november 1998

Weinig aandacht voor verschillen geref. identiteit

Een wankel evenwicht
in de 20e eeuw

Gereformeerd zijn en blijven, vormt dat een wankel evenwicht? Het is in ieder geval een aangevochten zaak. Of het ook een wankele zaak is, hangt af van het fundament. Gereformeerden zijn er immers in soorten. Dat blijkt ook wel uit het half oktober verschenen proefschrift van de Katwijkse wethouder J. E. Post, van huis uit bestuurskundige.

Dr. Post geeft in zijn dissertatie, “Gereformeerd zijn en blijven, een wankel evenwicht?!”, verslag van zijn historisch-sociologisch onderzoek naar de ontwikkelingen van de Gereformeerde Kerken, de Gereformeerde Bond en de Christelijke Gereformeerde Kerken in de loop van de twintigste eeuw.

De keuze voor twee van die drie groeperingen heeft een autobiografische achtergrond. Post groeide op in de Gereformeerde Kerken. Zijn vriendin nam hem mee naar de gereformeerde-bondsdiensten in Katwijk. Tussen beide soorten gereformeerd bleek een wereld van verschil te zijn. De liefde maakte het echter gemakkelijk(er) om die kloof te overbruggen. Inmiddels voelt hij zich thuis in hervormd Katwijk, zowel bij de bonders als bij de confessionelen.

Als derde object van studie werden de christelijke gereformeerden uitgekozen. De Gereformeerde Gemeenten en de vrijgemaakten komen daarentegen slechts marginaal aan de orde. Een motivering voor die keuze kwam ik niet tegen.

Uiteraard kan een promovendus niet alles tegelijk aanpakken. De studie van de drie gekozen groeperingen leverde al een omvangrijk proefschrift op (423 blz.). Nu reeds rijst bij de lezer af en toe de vraag of het niet wat beknopter kon. Met name wanneer na de hoofdstukken over de drie bestudeerde groeperingen met hun samenvattingen en een omvangrijk (47 blz.) hoofdstuk met conclusies, er nog weer eens een samenvatting komt, waarvoor tekstblokken uit de voorliggende pagina's gekopieerd zijn.

De beschrijving van de ontwikkelingsgang van de drie groeperingen gebeurt nauwgezet. Dr. Post wijst erop dat over de Gereformeerde Kerken al veel gepubliceerd is, veel meer dan over de Gereformeerde Bond en de Christelijke Gereformeerde Kerken. Ten aanzien van de ontwikkelingsgang van de Gereformeerde Kerken biedt het boek dan ook weinig nieuws.

Christelijke gereformeerden
In het hoofdstuk over de Christelijke Gereformeerde Kerken is er het een en ander fout gegaan. Ds. P. Westerloo, aan wiens predikantschap in 1950 een eind kwam (en in niet in 1947, zoals vermeld), kan niet in één adem genoemd worden met een aantal bevindelijke predikanten die in die jaren met deze kerken braken. De uit de Gereformeerde Kerken afkomstige Westerloo had heel andere bezwaren. Het is ook niet juist om te stellen dat de predikanten G. A. Zijderveld, E. Venema, P. van der Bijl en J. C. van Ravenswaaij hun toevlucht zochten tot de Christelijke Gereformeerde Gemeenten.

Dat de breuk tussen de christelijke gereformeerde kerk van Arnhem en het kerkverband tweemaal behandeld wordt (blz. 222 en 226), is ook wat te veel van het goede. De classis Rotterdam had geen problemen met kandidaat Van Brienen maar met kandidaat Brienen.

Zo zijn er nog wel meer kleine dingetjes te noemen. De index is niet feilloos en niet alle publicaties waarnaar wordt verwezen, komen (correct) in de literatuurlijst voor. Dat de Nederlandse Geloofsbelijdenis niet in 1619 opgesteld is en dat De Vijverberg hetzelfde is als de vier regels eerder genoemde sociale academie op gereformeerde grondslag, daar zullen we ook maar aan voorbij gaan.

Model Thurlings
Van fundamenteler aard is de kritiek die ik heb op de aanpak van dr. Post. De centrale probleemstelling van zijn studie is welke veranderingen zich gedurende de twintigste eeuw hebben voorgedaan ten aanzien van de identiteit van de drie bovengenoemde kerkelijke groeperingen en hoe verschillen in ontwikkelingsgang zijn te verklaren.

Wat de eerste vraag betreft moet Post in navolging van anderen concluderen dat de Gereformeerde Kerken veel van hun traditionele identiteit hebben verloren. Daarentegen zijn in de Christelijke Gereformeerde Kerken de laatste jaren allerlei vernieuwingen afgeremd uit vrees voor een al te groot identiteitsverlies, terwijl de Gereformeerde Bond nog het meest zijn identiteit wist te behouden.

Om deze verschillende ontwikkelingsgangen te verklaren, maakt Post gebruik van een door de Nijmeegse hoogleraar Thurlings ontwikkeld model. Thurlings, die zich vooral bezighield met de ontwikkelingen in rooms-katholieke kring, acht daarbij twee gezichtspunten van wezenlijk belang. Dat zijn het verschil in identiteit tussen de betreffende groepering en de samenleving en de machtsverhoudingen tussen de groepering en haar omgeving. Daarbij gaat het steeds om het beeld dat de groepering daar zelf van heeft. Om het gepercipieerde identiteitsverschil en de gepercipieerde machtspositie.

De combinatie van die twee gezichtspunten bepaalt de houding (attitude) die de groepering inneemt ten opzichte van haar omgeving. Voelt zij zich in sterke mate anders dan de anderen en voelt zij die identiteit bedreigd? Vanuit die attitude wordt de feitelijke strategie bepaald.

Daarbij is het uiteraard zo dat binnen zo'n (kerkelijke) groepering niet iedereen dezelfde opvattingen heeft over hetgeen nu de onderscheidende kenmerken zijn (de specifieke identiteit) en men ook niet gelijk denkt over de dreigende gevaren en de geboden kansen. Er zijn verschillende identiteitspercepties en machtspercepties en vandaar dat er ook uiteenlopende strategieën bepleit worden. Naast de officiële beleidslijn zijn er altijd 'oppositiegroepen' die een andere lijn voorstaan. Post duidt die alternatieven aan als beweging der jongeren, een minder gelukkige term, want het zijn niet altijd jongeren.

Identiteitsaspect
Mijn bezwaar tegen de aanpak van Post is dat hij vervolgens vooral de ontwikkeling van de (gepercipieerde) machtspositie gebruikt als verklaringsfactor voor allerlei ontwikkelingen in de door hem bestudeerde kerkelijke groeperingen. Het identiteitsaspect krijgt maar weinig aandacht.

Dat is een ernstig manco. Er zijn immers gereformeerden in soorten en ook in de loop van de tijd is er in de identiteit van die verschillende soorten gereformeerden het een en ander veranderd.

In concreto: dat de Gereformeerde Kerken in de tweede helft van deze eeuw ingrijpende veranderingen hebben ondergaan, hangt dat ook niet samen met hun kuyperiaans-gereformeerde identiteit? De bevindelijke richting was daar (nagenoeg) afwezig.

Daarentegen kenden de Christelijke Gereformeerde Kerken altijd een bevindelijke onderstroom, terwijl in de Gereformeerde Bond na enkele decennia –Post beschrijft dat zelf– sprake was van een toestroming van bevindelijk-gereformeerden. Heeft dat er niet toe bijgedragen dat die beide groeperingen meer hun identiteit hebben behouden dan de Gereformeerde Kerken?

De bevindelijk gereformeerden kenden immers een veel groter identiteitsverschil met de omringende (kerkelijke) wereld dan de andere gereformeerde richtingen. Zij voelden zichzelf meer apart staan. Dat bepaalde mede hun houding en hun strategie. Als onderstroom vormden zij een remmende factor in het proces van identiteitsverlies c.q. -aanpassing.

Door dat gezichtspunt er meer bij te betrekken, zou het boek aan waarde hebben gewonnen. Nu ligt de nadruk eenzijdig op het machtsaspect en de verschuivingen daarin. Uiteraard zijn die van belang. De relatieve machtspositie mag zeker niet buiten beschouwing blijven, als we allerlei ontwikkelingen willen verklaren.

Gevolgen Vrijmaking
Zo verzwakte de Vrijmaking de machtspositie van de Gereformeerde Kerken en hun leiding. Daardoor durfde men niet meer op te treden, toen veel grotere ketterijen de kop opstaken dan Schilder in de ogen van zijn tegenstanders ooit verkondigd had.

Voor de christelijke gereformeerden betekende de Vrijmaking een versterking van hun machtspositie. Er was een nieuwe potentiële samenwerkingspartner bijgekomen. Meer dan vroeger, aldus Post, hadden zij het idee midden op het gereformeerde erf te staan.

Overigens gaat hij te ver als hij stelt dat de christelijke gereformeerden nu een centrale rol speelden op lokaal niveau, terwijl de gereformeerden daar voorheen de dienst uitmaakten. Dat beperkte zich tot plaatsen als Bunschoten-Spakenburg, waar de Vrijmaking een groot effect had gehad. Daar namen de christelijke gereformeerden een strategische positie in tussen een grote groep synodalen aan de ene kant en een grote groep vrijgemaakten aan de andere kant.

Stille verlating
Interessant is ook de verklaring die Post geeft voor het feit dat bij de Gereformeerde Bond de traditionele identiteit minder is aangetast dan bij de beide andere door hem bestudeerde groeperingen. Dat heeft niet alleen te maken met de politiek van negeren die het hoofdbestuur veelal zou hebben gevoerd. Dissidente bondspredikanten konden ook heel makkelijk uitwijken naar het midden van de Hervormde Kerk. Datzelfde gold voor gemeenten die hun hervormd-gereformeerde karakter verloren hadden. Zoiets kon allemaal vrij geleidelijk en geruisloos verlopen. Post spreekt in dit verband van stille verlating.

Je breekt nu eenmaal gemakkelijker (psychologisch en kerkrechtelijk) met een richtingsorganisatie dan met een kerkverband. In de geschiedenis van de Bond is het ook verschillende malen voorgekomen dat het hoofdbestuur dissidenten openlijk het advies gaf om hun heil elders te zoeken.

Dat biedt ook, naast allerlei andere factoren, een verklaring waarom afgescheiden kerken er soms minder in slaagden hun gereformeerde identiteit te behouden dan zij die in de Hervormde Kerk achterbleven. Daarbij is het immers niet alleen van belang om de gemeenten te bewaren bij de gereformeerde leer en levenswandel, maar ook om de invloed van lastige dissidenten binnen de gemeente te elimineren.

Zo is aan de reeks dissertaties over de gereformeerde gezindte weer een toegevoegd. Aan het slot pleit de auteur tussen de regels door voor een verdere heroriëntatie van de traditioneel gereformeerde identiteit tot een traditioneel christelijke, waarin ook voor de evangelischen een legitieme plaats is. Zijn rol als RPF-politicus zal daaraan wel niet vreemd zijn.

Ook voor wie, zoals ik, die conclusie beslist niet deelt, is dit een waardevolle studie, al blijft het jammer dat de auteur het model van Thurlings maar gebrekkig uitgewerkt heeft.