Boekrecensie

Titel: Kinderen groeien samen op
Auteur: Marja Bos-Meeuwsen

Uitgeverij: Boekencentrum
Zoetermeer, 2000
ISBN 90 239 0665 9
Pagina's: 78
Prijs: ƒ 16,50

Recensie door drs. S. H. Brons-van der Wekken - 27 juni 2001

Marja Bos rekent met de gebrokenheid van de schepping

Hobbels nemen bij het opvoeden

Een kind groeit niet alleen op. Altijd zijn er mensen met wie het te maken heeft. Volwassenen die voor hem zorgen. Kinderen die met hem spelen. Buren die het aanspreken. Te midden van al deze relaties groeit een kind op en neemt het een plaats in. Hoe doet hij dat? Het boekje ”Kinderen groeien samen op” gaat over het verwerven –en behouden– van een plaats ten opzichte van anderen. Dat dit niet zonder hobbels gaat, blijkt uit de onderwerpen die worden aangesneden: ruzie, brutaliteit, grof taalgebruik, pesten en weerbaarheid.

”Kinderen groeien samen op” opent met een basishoofdstuk over opvoeding. Hoe kijk je tegen je kind aan? De auteur reikt enkele elementen aan voor een bijbelse kindvisie. Zo is het volgens de auteur belangrijk om zonder voorbehoud van kinderen te houden, omdat Gods liefde voor kinderen onvoorwaardelijk is. Ieder kind is uniek door God naar Zijn beeld geschapen. De link met het beelddragen werd me niet duidelijk. Wel dat dit uniekzijn de basis legt voor een positieve waardering van ieder kind afzonderlijk.

Marja Bos rekent in haar visie op het kind met de gebrokenheid van de schepping. Kinderen kunnen onmogelijk zonder fouten en zonden leven. Dat blijkt wel uit het vervolg van het boek. „Om tot zijn bestemming te komen heeft een kind begeleiding, onderwijs, correctie en discipline nodig”. Een goede sfeer in het gezin kan hieraan meewerken. Het gezinsklimaat wordt belicht vanuit de betrokkenheid tussen ouder en kind en de controle die wordt uitgeoefend.

Regels
Kinderen moeten op eigen benen leren staan en ouders moeten hen daarin stimuleren. Ouders die veel regels hanteren zullen minder initiatief van hun kinderen accepteren. Het toepassen van veel regels betekent echter niet vanzelfsprekend een minder liefdevolle houding, hoewel de auteur tussen de regels door die suggestie wel wekt.

Grote betrokkenheid op je kind kan grenzen tussen ouder en kind vervagen. Het is beter om duidelijk onderscheid te maken en je niet persoonlijk aangevallen te voelen als een kind het niet goed doet. Hoe je dit gevoel van een persoonlijke nederlaag te lijden voorkomt, wordt niet uitgewerkt. Het gebeurt vaker dat de schrijfster het bij algemene opmerkingen laat. Bijvoorbeeld als het gaat over de vraag wat een goede opvoeding is: „... een samengaan van duidelijkheid, controle en regels met een liefdevolle en warme aanpak met respect voor het gezichtspunt van het kind.” Helemaal waar, maar zonder concrete voorbeelden blijft het nogal vlak.

De schrijfster kan wel anders. Het uitgewerkte voorbeeld van een goede en een foute reactie op een vervelende vraag van een kind maakt precies duidelijk waarom een kind zich wel of niet persoonlijk afgewezen voelt.

Ruzie
Het hoofdstuk over ruziemaken komt duidelijk uit de verf. Ruziemaken is een manier van leren omgaan met negatieve gevoelens ten opzichte van anderen. Aan ouders de taak deze gevoelens van boosheid of verongelijktzijn te onderkennen en te kanaliseren. Hiervoor worden bruikbare aanwijzingen gegeven. De auteur laat zien dat ouders niet krampachtig conflicten hoeven te vermijden; dat de oproep om in liefde met elkaar te leven niet betekent dat ruzies onderdrukt moeten worden. Ruziemaken helpt om beter om te gaan met agressie en onderlinge rivaliteit.

In het hoofdstuk over vloeken valt op dat de primaire reactie vaak overheerst en dat ouders vervolgens niet weten wat ze moeten doen. De auteur laat zien hoe ouders grof taalgebruik en vloeken kunnen bespreken. Aan de andere kant kunnen ouders hun invloed ook verspelen door er juist te veel aandacht aan te besteden. Hiertussen zit een spanning die ouders kennelijk zelf moeten oplossen.

Pesten komt gemiddeld bij 2 à 3 kinderen per klas voor. Reden genoeg om pesten serieus te nemen en er een apart hoofdstuk aan te wijden. Omdat het vaak niet wordt onderkend, gaat de auteur na op welke signalen gelet moet worden. Ze staat stil bij degene die pest en degene die wordt gepest. Ze pleit voor een brede aanpak waarbij alle ouders van kinderen worden betrokken en de school komt tot een gemeenschappelijke code.

Zelfredzaam
Het laatste hoofdstuk over weerbaarheid is een stimulans om het kind te leren van zich af te laten bijten en zelfredzaam te worden. Dat dit niet strijdt met het bijbelwoord om ook de andere wang toe te keren als je wordt geslagen, wordt duidelijk. Een ander mag niet over jou heenwalsen om zijn eigen terrein te vergroten. Dit gevoel van onrecht is het enige goede motief om een keer terug te slaan.

Hoe kan de weerbaarheid worden vergroot? De ”stel-dat-aanpak” stimuleert om in gesprekken 'droog' te oefenen voor het geval zich allerlei vervelende situaties voordoen. Stel dat je je fietssleutel bij school kwijtraakt, wat doe je dan? Het moedigt kinderen aan om zelf na te denken en stimuleert hen in hun vertrouwen dat ze iets kunnen doen.

De tekst is geïllustreerd met treffende tekeningen. De gespreksvragen aan het einde van elk hoofdstuk maken het boek behalve voor persoonlijk gebruik ook geschikt voor oudergespreksgroepen.