Boekrecensie

Titel: Valuing, Pop Music - Institutions, Values and Economics
Auteur: Wilfred Dolfsma

Uitgeverij: Eburon
Delft, 1999
ISBN 90 5166 682 9
Pagina's: 210
Prijs: ƒ 49,50

Recensie door A. M. Alblas - 8 december 1999

Popmuziek in beginjaren meer dan instrument in generatiestrijd

Shockeren met teksten van de Stones

De opkomst van popmuziek in de jaren vijftig en zestig is een verbazingwekkend en intrigerend fenomeen. Hoe is het te verklaren dat zo veel mensen popmuziek gingen consumeren? Waarom werd popmuziek plotseling zo populair? Vragen waarop onderzoeker Wilfred Dolfsma (29) promoveerde aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.

Dolfsma is van huis uit econoom, studeerde filosofie en verdiepte zich in de economie van de kunst en cultuur. Als liefhebber van het genre popmuziek keek hij vanuit deze laatste wetenschap (de economie van de kunst en cultuur) naar de manier waarop de consumptie- en de productiekanten van het fenomeen popmuziek elkaar beïnvloed hebben en hoe bepaalde sociaal-culturele waarden in verhouding stonden tot hun „institutionele omgeving.” Dat popmuziek een belangrijk cultureel en economisch fenomeen is, zal geen weldenkend mens durven ontkennen. In een enorm tempo veroverde popmuziek in de jaren vijftig en zestig ons land.

Tegelijk met de wereldwijde protesten van jongeren tegen de gevestigde orde kwamen de nozems, de beatniks, de teddy-boys, de blouses-noirs en zelfs de Russische stiglyatti in het nieuws. „Popmuziek markeerde en creëerde verschillen tussen bepaalde sociale groepen, zelfs binnen eenzelfde generatie. Popmuziek stond voor bepaalde sociaal-culturele waarden als vrijheid, succes, moderniteit, snelheid, vernieuwing en seksualiteit”, schrijft Dolfsma in zijn Engelstalige studie. Hij geeft dus toe dat popmuziek een belangrijke rol gespeeld heeft in de veranderingen van de samenleving in de late jaren vijftig en de vroege jaren zestig, en dat die veranderingen een breuk vormden met gebeurtenissen die daaraan voorafgingen.

tussenkopComplexiteit

Ik kan de auteur echter niet volgen in zijn stelling dat het beeld dat popmuziek slechts een instrument in handen van jongeren was om zich af te zetten tegen de oudere generaties, een onjuist beeld is. Ik vrees dat Dolfsma dit camoufleert door te zeggen dat de ontwikkelingen rond popmuziek aantonen dat het beeld heel complex is. Ik zal die complexiteit niet ontkennen, maar er is weinig fantasie voor nodig om te beweren dat de opkomst van de popmuziek de institutionele waarden geweldig op hun kop heeft gezet. Dolfsma noemt het enigszins verzachtend „een verschuiving van waarden” of „veranderingen in de consumptie-instituties.”

Ik ben van mening dat het méér is dan een verschuiving van waarden. Met popmuziek shockeerden kinderen hun ouders, tot op de dag van vandaag toe. Zelfs het omroepfatsoen werd gesloopt. De manier waarop platen werden gedraaid –ineens mocht dwars door de afgespeelde muziek heen gepraat worden– en de manier waarop programma's werden gepresenteerd, veranderde.

Popmuziek botste met de waarden van instituties als radioprogramma's en muziektijdschriften. Deze konden de door henzelf opgelegde opvoedende taak, waarin respect voor artiesten en hun werk belangrijk was, moeilijk loslaten. „Die verschuiving van waarden kwam tot uitdrukking in zogenaamde hitlijsten en de opkomst van de diskjockeys”, constateert Dolfsma. De muziek moest bij de luisteraar gebracht worden en de luisteraar consumeerde gretig de hard doorgedrukte boodschap. Platenmaatschappijen kochten soms eigen platen in om hoger op de hitlijst te komen. Over commercie gesproken!
Groepsgesprekken

Dolfsma maakte voor zijn promotieonderzoek gebruik van de schaars bewaard gebleven poparchieven van de omroepen, interviewde betrokkenen uit die tijd en hield groepsgesprekken met jongeren van toen. „Dolenthousiast waren ze”, zegt hij. „Men leefde in die tijd intensief. Daardoor herinnerden ze zich veel dingen tot in de details. Wat ze lazen, waar ze over met anderen spraken. En hoe ze luisterden, want vaak mocht dat niet van hun ouders. Teksten waren moeilijk te verstaan of te begrijpen, dus schreven ze die uit en gingen ermee naar de leraar Engels. Nummers van de Stones vertaalden ze voor hun ouders om ze te shockeren. Later stonden de teksten ook in de bladen en leerden ze deze uit het hoofd, om ze op weg naar school te kunnen zingen.”

Eerlijk gezegd stemt het onderzoek van Dolfsma mij een beetje droevig. Hij erkent dat zijn sociaal-wetenschappelijke aanpak wellicht geleid heeft tot een enigszins gekleurd beeld van deze periode. Is dat niet een beetje te wijten aan zijn liefde voor de popmuziek? Waarom noemt hij het een duidelijke bedoeling van zijn proefschrift om smaken (muzikale?, AMA) te problematiseren? Daarom bevreemdt het mij te meer dat hij volledig voorbij is gegaan aan de musicologische, de muziekinhoudelijke en tekstuele aspecten van het verschijnsel popmuziek. Terwijl ik denk dat juist deze 'brainwashing' het belangrijkste aspect is waardoor popmuziek zo gretig werd en wordt geconsumeerd.