Boekrecensie

Titel: Gods terrarium
Auteur: Ronald Westerbeek

Uitgeverij: Mozaïek
Zoetermeer, 1999
ISBN 90 239 9007 2
Pagina's: 172
Prijs: ƒ 24,90

Recensie door Enny de Bruijn - 1 december 1999

Ronald Westerbeek komt als schrijver telkens een stap verder

Onderweg naar de horizon

Het schilderij van Dalí op de omslag spreekt boekdelen. Een man in een huifkar, midden in een onafzienbare zandvlakte, op weg naar een stad in de verte die nooit dichterbij lijkt te komen. Maar wie lang naar de afbeelding kijkt, ziet de man in de kar samensmelten met het silhouet van de stad – hoewel hij nog altijd onderweg is. ”La charrette fantôme”. Niets illustreert beter wat Ronald Westerbeek in zijn nieuwe verhalenbundel zeggen wil.

Sinds het CLK-actieboek ”Kaj” in 1998 verscheen, roept de naam van Ronald Westerbeek (1970) bij het christelijke lezerspubliek herkenning op. Hij schrijft veel: korte verhalen in diverse tijdschriften, de kleine roman ”De val van de pelikaan” en nu dan de bundel ”Gods terrarium”, die vijf wat langere verhalen bevat. Drie ervan zijn nieuw, de twee andere verschenen eerder in respectievelijk Bloknoot en Icarus. Wie dat alles in de juiste volgorde naast elkaar legt, kan maar één ding concluderen: Westerbeek komt als schrijver telkens een stap verder.

De titel ”Gods terrarium” doet op het eerste gezicht raadselachtig aan en vraagt dus om uitleg. De bundel zelf geeft op dat punt een aanwijzing. Een van de personages uit het boek vertelt het verhaal van een neger die een terrarium bouwt, de daarin aanwezige krokodillen, hagedissen en slangen elke dag voedert, maar hun angst niet kan overwinnen. Ze willen niet zien wie voor hen zorgt – totdat de neger dat niet langer kan verdragen en in eigen persoon het terrarium binnengaat. Als de reptielen hem verscheurd hebben, en dus geen voedsel meer krijgen, verscheuren ze uiteindelijk ook elkaar.

Romantisch
De parallel is duidelijk. Westerbeek heeft geen positief mensbeeld, en beschouwt de relatie tussen de Schepper en zijn schepselen als ernstig verstoord. Geen wonder dat de verhalen in deze bundel grotendeels een trieste, tragische uitstraling hebben. De auteur is een onvervalst romantisch kunstenaar, en dat weet hij zelf heel goed. Geregeld vragen zijn verhaalpersonen zich af in hoeverre ze romanticus zijn in hun altijd opnieuw onderweg zijn, zoekend, verlangend, tot aan de verste uithoeken van de aarde.

Deze mensen leven zo heftig, zo intens, ze lijden aan de wereld, aan de tijd, aan zichzelf – ik moet bekennen dat het me soms te veel wordt. Misschien komt dat door het feit dat ik meer voel voor de klassieke dan voor de romantische stijl, een kwestie van smaak dus. Toch denk ik dat ook in z'n algemeenheid gezegd kan worden dat beheerste emoties een verhaal méér kracht geven dan ongeremd uitgesproken gevoelens. Zo werkt het althans in onze eeuw; voor schrijvers als Bilderdijk en Multatuli golden –in hun tijd– andere normen.

De uiterst intense gesprekken die de verhaalpersonen voeren, zwaargeladen met symboliek (dat doe je ze als simpele lezer niet na!), de met regelmaat terugkerende erotische situaties, de thematiek van zoeken en vinden, dat alles past in dit romantische kader. Wat mij betreft mag het allemaal iets nuchterder, iets minder zwaar geladen, iets minder expliciet ook. Bepaalde passages ervaar ik als profaan: de manier waarop Stacey in ”De ultieme reis van Thom Crane” over God spreekt, de onverhuld beschreven seksuele scènes die de diverse –al dan niet gehuwde– verhaalpersonen meemaken.

Perspectief
Op andere terreinen toont de auteur echter wel degelijk subtiliteit én kwaliteit. Hij weet zijn boodschap onnadrukkelijk met de verhalen te verweven, hij speelt met symboliek, verwijst tussen de regels door naar bijbelse geschiedenissen en literaire verhalen, trekt lijnen door de hele bundel heen. Zijn boek is met zorg opgebouwd. In vier van de vijf verhalen merk je als lezer verrast dat je de hoofdpersoon ként, dat je hem eerder tegengekomen bent, in een ander verhaal. Dat zorgt voor een onverwacht, wisselend perspectief, dat de verhalen samenbindt en diepte aanbrengt in de bundel. Slechts één verhaal, ”Camille”, valt op dit punt een beetje uit de toon.

”Gods terrarium” is een bundel die boeit. De auteur weet de sfeer van de verre landen en steden die hij beschrijft als geen ander op te roepen: Riga, Praag, Ampurdan, Padangbai. Zijn hoofdpersonen zijn zwervers, vreemdelingen met open oog voor de dingen om hen heen. De schrijver volgt ze met aandacht. Elk van hen worstelt met de vragen die ieder mens zichzelf van tijd tot tijd stelt. En aangezien „er maar weinigen zijn die nooit een van die zeldzame momenten van ontwaken kennen”, momenten waarop iemand plotseling alles hoort, ziet en begrijpt –dat motto van Joseph Conrad heeft Westerbeek aan zijn bundel meegegeven–, is het de taak van de schrijver om die flitsen van een alomvattend inzicht bij elk van zijn personages op te vangen.

Zoeken en vinden
De hoofdpersoon van het eerste verhaal is weggegaan zonder dat iemand weet waarheen, die van het laatste verhaal echter keert terug naar de beslotenheid van een huis met vrouw en kind. De lezer kan er niet omheen: gaandeweg de bundel is er sprake van een ontwikkeling. „Het wordt tijd dat je jezelf zoekt”, zegt een van de personages in het eerste verhaal. „Je zegt dat je wilt vinden, maar je durft het niet”, aldus het derde verhaal. „Er is deze dagen iets tot me doorgedrongen. Wie zoekt, moet bereid zijn te vinden. Hoe weinig het ook is.” In het slotverhaal bereikt het conflict tussen zoeken en vinden zijn hoogtepunt: „Niet wie reist, maar wie houvast zoekt in een geregeld bestaan is een escapist”, verwijt de ene hoofdpersoon de andere. Pas op de laatste bladzijde van de bundel verbleekt alle zwoegen en streven bij de rust die Gods aanwezigheid biedt: „Een handvol rust, bid ik hardop, is beter dan beide vuisten vol zwoegen en najagen van wind. Die van boven komt, is boven allen. Mijn ziel, keer u stil tot Hem.”

Dat is uiteindelijk wat deze bundel wil zeggen. Wie het boek dichtslaat en opnieuw de omslag bekijkt, ziet nog steeds een mens, eenzaam in een immense, uitgestrekte woestijn. Maar hoewel hij onderweg is, hoewel hij nog een lange weg te gaan heeft, is toch ook te zien hoe hij tegelijkertijd thuishoort in de stad aan de einder.