Recensie door N. Stam - 27 oktober 1999
De zin van bijna
duizend brieven
De veelal korte romans van Gerard Walschap zijn geschreven in een bondige stijl. De auteur vertelt snel, uitermate snel, waarbij franje ontbreekt. Het viel me opnieuw op bij herlezing van het eerste hoofdstuk van Zuster Virgilia. Marnix Gijsen had er een mooi woord voor: tornadostijl. Ons is deze stijl niet vreemd; in de eerste helft van de 20e eeuw was zij ongewoon.
Voor de Tweede Wereldoorlog werd de Vlaming Walschap (1898-1989) meer gewaardeerd door de critici in Noord-Nederland dan door zijn landgenoten; kort na de oorlog was dat andersom. Over hem is veel bekend. Literatuurhistorici en anderen hebben dat geboekstaafd. Heeft dan de publicatie van zijn Brieven (1921-1950) nog wel zin?
Aleer het antwoord komt, iets over het boek zelf: 1462 bladzijden telt het; de boekverzorging is uitstekend en ondanks de omvang valt het fijn open: een voorwaarde voor leesplezier.
Wat de opbouw betreft hiermee begint het antwoord: de tekstbezorgers geven een korte inleiding (in prettig lezend proza), waarvoor hun kritische vader zich niet zou geschaamd hebben. De bezorgers zijn Carla en Bruno Walschap, de enige dochter en de jongste zoon van de auteur. Citaat: We raakten (...) zo onthecht dat we tijdens die vijfjarige arbeid niet over vader maar over Walschap hebben gesproken. Dat is een garantie voor afstand, hoewel ook geldt dat niemand meer dan de kinderen over de achtergronden van bepaalde zaken en vooral personen weet. De toekomstige biografie moet uitmaken of ze hun werk goed gedaan hebben. Ik geloof dat zij een evenwicht tussen betrokkenheid en objectiviteit vonden, enkele uitzonderingen voorbehouden.
Uitgebreid archief
Wat was hun taak? De brieven selecteren en van commentaar voorzien. Niet alles is namelijk gepubliceerd. Honderden brieven schreef Walschap in enkele jaren aan zijn latere vrouw. Negen zijn er afgedrukt. Waarom niet meer? De inleiding geeft antwoord. Is dit het volledige antwoord? Dan volgen de 968 brieven zelf. Waarom geen 960? Het wordt precies verantwoord.
Terecht is er een indeling aangebracht door de bezorgers: vier hoofdstukken maakten zij ervan, elk voorzien van een titel, gevolgd door een kenmerkend citaat. Een voorbeeld: I De jonge Walschap. Brieven 1921-1931. Ik ben geslagen, maar sta rechtop. Na elke brief volgen cursief gedrukte annotaties. Ze zijn onmisbaar. Vaak reageert Walschap op aan hem gerichte correspondentie. Aangezien alleen de door Walschap geschreven brieven afgedrukt zijn, moeten zij wel via aantekeningen in hun context geplaatst worden. Hulde aan de editeurs, al is het dat hun een uitgebreid archief ter beschikking stond. Omdat er voor een editeur veel werk ligt, hoort u mij niet over bijvoorbeeld blz. 428, 4: Tonny is de vriendin van Van Vriesland, hoewel dit eigenlijk te summier is omdat deze dame behoorlijk aan de weg getimmerd heeft.
Register
Een indeling geeft overzicht. Dat is nodig bij 1300 bladzijden brieftekst en commentaar. Een extra handreiking volgt na de brieven: de vertaling van de (weinige) Franse brieven. Daarna komt een duidelijke verantwoording (heel belangrijk hierin is de rubriek met briefnummer, geadresseerde en de aard van het epistel), gevolgd door gegevens over de correspondenten: In deze lijst is tevens een aantal belangrijke personages en naaste familieleden opgenomen. Het werk eindigt met een register van personen en titels.
Wie iets wil weten over Marnix Gijsen kan minimaal 128 keer nazoeken wat over hem geschreven staat en bovendien nog elf keer specifieker wat over zijn belangrijkste werk, Het boek van Joachim van Babylon meegedeeld is. Waarom deze twee voorbeelden er uitgelicht? Allereerst omdat Walschap en Gijsen, twee belangrijke schrijvers, allebei van rooms-katholiek agnost geworden zijn; bovendien omdat ze een oordeel over elkaars werk hebben. Dat oordeel is nu uit de eerste hand raadpleegbaar. Het uitstekende register bespaart veel zoekwerk. Om nog een algemene reden wijs ik op het register: vanwege de immense en soms onoverzichtelijke omvang der correspondentie maakt het register in één oogopslag duidelijk waar de accenten liggen.
We vestigen de aandacht op deze boekbeschrijvende elementen, omdat de vraag naar de zin van deze publicatie beantwoord moet worden. Welnu, ieder kan met gebruikmaking van deze elementen een eigen selectie maken. Cursorisch lezen is een zware kluif. Maar wie wil weten hóé en wát de auteur aan zijn kinderen schreef, zal interessante ontdekkingen doen.
Vrome non
Wie leest wat en hoe Walschap aan Oswalde Enter schreef, staat niet minder verbaasd. Wat worden we wijzer over Elsschot? Heel merkwaardig: deze bijna-buren passeerden elkaar nagenoeg. En waarom dan gewezen op Oswalde Enter? Mijns inziens ademen de brieven aan haar een geheel andere sfeer dan welke andere ook. De jonge Gerard Walschap zou missionaris worden. De volwassen Walschap breekt niet alleen met elke vorm van christendom, hij uit zich soms grof antichristelijk. Veel vrienden worden vijanden. Voor Oswalde, een zeer vrome non, blijft Walschap (een mate van) bewondering, in ieder geval hoogachting koesteren. Dit levert prachtig proza op, waarin de zo frequent te signaleren gedachte De hand van allen is tegen mij niet meer geldt.
Uit de brieven aan de kinderen spreekt niet alleen de bezorgde vader, maar ook de gevoelige vader, die precies aanvoelt hoe hij iets tegen hen moet zeggen. Intuïtie? De intuïtie van een begaafd auteur? Met andere woorden: is de inhoud in overeenstemming met de werkelijkheid? Een recensent merkte op dat deze brieven voor de kinderen ook 'nieuw' waren. Zo zijn er meer merkwaardige dingen. Het echtpaar Walschap schreef onafhankelijk van elkaar soms brieven aan dezelfde persoon. Hoe het ook zij: ze ontroeren de lezer en het overige is voer voor de biograaf.
Vol tragiek
Intrigerend blijft, zolang een kritische biografie nog niet voorhanden is, de vraag wat fictie is of feit. Natuurlijk, het leven van de schrijver zat vol tragiek: een mislukt priesterideaal, slachtoffer van clericale hypocrisie, de marteling om een vast inkomen voor zijn groeiend gezin, de verdachtmakingen na de oorlog allemaal feiten. Veel autobiografisch materiaal werd in de romans verwerkt. Zijn de brieven zelf ook niet gecomponeerd tot bijna-fictie?
De wijze waarop Walschap vecht, van zich afslaat, zich verdedigt of (een enkele keer) zich verontschuldigt, poogt voor zich te winnen, is zodanig stilistisch gearrangeerd, bij alle suggestie van spontaneïteit, dat je geneigd bent te denken dat het allemaal ondergeschikt gemaakt is aan één groot doel: zelfrechtvaardiging, gepresenteerd als een monument, dus een kunstwerk. Frappant hoe avant la lettre- alle mogelijkheden van de argumentatietheorieën worden toegepast. Het is een nauwkeurige analyse waard.
Alledaagse situaties
Ik wil nu meer direct ingaan op de zin van dit foliant. Brieven 1921-1950 roept een voorgoed voorbije periode op, vooral als alledaagse situaties beschreven en verteld worden: reiservaringen, leren autorijden, conventies, ervaringen met roken en tabak, vakantiebesteding, medische behandelingen. De lezer wordt geen voyeur, hij wordt deelgenoot. De psychologisch geïnteresseerde leert een ogenschijnlijk eenduidige, in werkelijkheid vaak tegenstrijdige persoonlijkheid kennen. Van belang zijn ook de poëticale uitspraken. Toch wil ik nog een andere kant op. Heeft het verslag van een verregaande emancipatie in een rooms-katholiek buurland, zo lang geleden gebeurd, betekenis voor iemand die thans in de reformatorische traditie staat?
Ongetwijfeld, hoewel heel veel heel ver van hem afstaat. Ter illustratie: een citaat als
dat handvol Vlamingen in Europa dat het meest missionarissen naar de wilden stuurt om hun, in plaats van het geloof dat het bloed van hun vijand drinken sterk maakt, de veel enormer stommiteit in te prenten dat zij elke morgen God moeten eten en dat dit hen sterk en succesrijk zal maken, raakt hem niet rechtstreeks, al proeft hij het cynisme.
Onontwijkbaar staan in deze brievenverzameling geloof en ratio, wetenschap tegenover elkaar. Dit dilemma is niet achterhaald. De vragen over het godsbewijs, de erfzonde, de voorbeschikking, het (voort)bestaan der ziel en het waarom daarvan worden dagelijks gesteld, ook in een postchristelijke tijd. De antwoorden van Walschap worden ook nu gegeven, zij het meestal minder 'begaafd'. Wie studeert, wordt er dagelijks mee geconfronteerd.
Hatelijke geloof
Daar komt bij dat veel gewezen protestanten dezelfde ontwikkeling doorgemaakt hebben, onder wie toonaangevende schrijvers: een tere consciëntie in de jeugd, de (vermeende) hypocrisie van geestelijken en geestelijk sprekenden in de jonge jaren, een (langzame) losweking van de kerk en de godsdienstige inhouden, ten slotte een antihouding. Deze valt vaak te kenschetsen als opgelucht zeggen en demonstreren dat de ballast afgeworpen is en tegelijk gevraagd of ongevraagd de gal erover uitspuwen.
De blasfemie van Walschap moet de gelovige wel pijn doen, hoewel hij haar (her)kent. Dit oordeel zou Walschap niet erkennen. Hij schreef over Pascals Pensées: Nu is die hele geloofsverdediging het meest typisch product dat ik ken van het meest hatelijke geloof dat ik ken: het geloof dat weet zich logisch niet te kunnen verantwoorden en daar fier op gaat. Toch een belijdenis van de rationalist en tevens gevoelsmens Walschap. Wij moeten weten dat zijn 'geloof' de diepere achtergrond is van zijn meesterlijk meeslepend geschreven romans. Wie het nog niet wist, kan in de Brieven lezen hoe waar deze uitspraak is.
|