Recensie door drs. J. L. Vermeulen - 20 oktober 1999
Reisverhalen
van Japin
Arthur Japin, de schrijver van het populaire boek De zwarte met het witte hart over de twee negentiende-eeuwse zwarte prinsjes Kwasi en Kwame, publiceerde een bundel reisverhalen: De vierde wand.
Japin, die ook kleinkunstenaar is en in die hoedanigheid wel eens op het toneel staat, ontleende de titel van zijn bundel aan het toneel. De vierde wand is in de toneelwereld de denkbeeldige wand die tussen publiek en toneelspelers wordt opgetrokken om als speler helemaal op te kunnen gaan in de zelf geschapen wereld. Dat geeft direct de insteek van deze bundel verhalen aan. Japin gaf de bundel als motto mee: maar de grootste dwaasheid is het de wereld te zien zoals hij is en niet zoals hij zou moeten zijn.
Werkelijkheid
De verhalen zijn onder te verdelen in twee groepen. De eerste groep bevat echte reisverhalen over Cyprus, Portugal, De Goudkust enzovoort. Reizen is eigenlijk kijken naar een groot toneel, waarin je hooguit figurant bent. Je kunt door krottenwijken lopen maar er verder weinig mee te maken hebben. En voordat je echt in de ellende betrokken wordt, ben je als reiziger al weer weg. Toch lukt dit niet altijd. Als de hoofdpersoon bijvoorbeeld door een Afrikaanse gids naar een dal tussen twee vulkanen wordt gebracht en daar gaat zwemmen, vraagt de ander hem geld voor een emigratie. Opeens wordt de hoofdpersoon dan medespeler op het toneel dat wereld heet en dringt de werkelijkheid tot hem door. De harde werkelijkheid, niet de wereld zoals hij zou moeten zijn!
Overigens kunnen de reisverhalen mij niet echt boeien. Misschien komt het doordat ik sowieso niet van reisverhalen houd, omdat ze me te veel aan een dia-avondje bij een volstrekt onbekende doen denken; misschien ook omdat je als lezer nog meer toeschouwer bent dan de reiziger zelf al is.
Vertrek
De tweede categorie verhalen is benoemd als vertrek. Daarin blijven mensen in hun vertrek (huis) maar ze vertrekken toch. Zoals bijvoorbeeld die Afrikaanse arts die tegen Japin zegt: Wij denken erover naar Europa te gaan. Japin zegt dat ze hartelijk welkom zijn, waarop de arts antwoordt: U begrijpt het verkeerd. Wij gaan niet. Wij denken er alleen over. Dat is ons mooi genoeg. Zo is er verder de schrijver in het eerste vertrek die al zijn kamers een bijzondere naam heeft gegeven en daardoor op reis kan in zijn eigen huis. Of de man die zijn huis vol heeft staan met flesjes zand van allerlei plaatsen: dat zijn zijn herinneringen waarmee hij weer op reis kan. Deze delen zijn, misschien juist door de soms vreemde karakters die erin getekend worden, het meest boeiend.
Toch heb ik twee bezwaren tegen het boek. Ten eerste literair: Japins schrijftalent komt stukken beter uit de verf als hij zich bepaalt tot één verhaal dat hij helemaal uitdiept. Ik hoop dat hij nog weer eens een boek als De zwarte met het witte hart zal schrijven.
Mijn tweede bezwaar is van principiële aard. Japin beschouwt, blijkens zijn motto, de wereld als een poel van ellende waaruit je door middel van een bepaalde illusie moet proberen te ontsnappen. Maar Japin zet daarbij alle ontvluchters van de werkelijkheid op één lijn: of ze het nu doen door te reizen, door een (Afrikaanse) religie aan te hangen, of door toneel te spelen, allemaal trachten ze de harde werkelijkheid een beetje te camoufleren. Voor mij als christen is er echter een fundamenteel verschil tussen het ontvluchten van de werkelijkheid door te reizen en het kracht putten uit het geloof om daarmee de harde, zondige werkelijkheid van elke dag aan te kunnen!
|