Boekrecensie

Titel: So sitze ich denn zwischen allen Stühlen, Tagebücher 1945-1959
Auteur: Victor Klemperer

Uitgeverij: Aufbau-Verlag
Berlijn, 1999
Pagina's: 1824
Prijs: ƒ 124,25;
De Nederlandse vertaling verschijnt volgend jaar bij uitgeverij Atlas:
ISBN 3 351 02393 6

Recensie door R. R. Zeeman - 22 september 1999

Klemperer, van nazi-slachtoffer tot ijdele geleerde in DDR

„Hier ben ik iemand, hier ben ik rijk”

Ruim 35 jaar na zijn overlijden worden de dagboeken van de Duitse literatuurwetenschapper Victor Klemperer gepubliceerd. In 1995 verschenen twee delen over de jaren 1933 tot 1945, aangrijpendste getuigenissen over het lijden van de Joodse gemeenschap in Dresden tijdens de nazi-dictatuur. Klemperers dagboeken over de naoorlogse jaren in Oost-Duitsland verschenen vorige maand. Van nazi-slachtoffer tot ijdele geleerde in de DDR.

Oktober 1933 verhuist Victor Klemperer, hoogleraar Romaanse filologie aan de Technische Hochschule Dresden, met zijn vrouw Eva naar Dölzschen, een schilderachtig dorp in de heuvels even buiten de stad Dresden. Hij heeft er een villa laten bouwen, waarin hij tot zijn dood in 1960 bijna onafgebroken zou wonen. De professor richt er zijn bibliotheek in en zet zijn studie naar de Franse Verlichting voort. Zijn vrouw, die geheel opleeft nu ze weg is uit het stoffige en lawaaiige Dresden, stort zich vol overgave op het zaaien en wieden in haar nieuwe tuin.

Het geluk is van korte duur. Klemperer, zoon van een rabbijn, wordt in 1935 ontslagen als hoogleraar aan de Technische Hogeschool. De nazi's verbieden hem de toegang tot de bibliotheek, waardoor hij geen wetenschappelijk werk meer kan verrichten. Hij moet zijn schrijfmachine inleveren, evenals zijn auto. Zijn huis in Dölzschen moet hij verlaten. Het echtpaar Klemperer wordt gedwongen te wonen in een van de huizen waarin de nazi's de Joden van Dresden isoleren.

Bewijs
Klemperer blijft het concentratiekamp en de gaskamer bespaard omdat hij getrouwd is met een niet-Joodse vrouw en zich al in zijn jeugd tot het protestantisme heeft bekeerd. De Klemperers belanden in een ”Judenhaus”, waar ook andere onteigende en gemengd gehuwde Joden wonen. De geleerde moet dwangarbeid in de straten van Dresden verrichten en lijdt onder de onzekerheid over zijn lot: iedere dag kan zijn doodvonnis alsnog worden getekend.

Slechts zestig van de bijna 5000 Dresdener Joden overleven de oorlog. Klemperer is een van hen. Niemand zou vandaag van zijn bestaan weten als hij niet een dagboek had bijgehouden waarin hij minutieus verslag doet van zijn wederwaardigheden in het Duitsland van Hitler. Toen het document in 1995 verscheen, was Klemperer al 35 jaar gestorven. Toch werden er 160.000 exemplaren van verkocht. Twee jaar later verscheen de Nederlandse vertaling van het lijvige werk. En dit jaar verschijnt op de Duitse televisie een serie naar aanleiding van de dagboeken. Ze vormen het beste bewijs tegen de beschuldiging van de Amerikaanse politicoloog Daniel Goldhagen als zou het antisemitisme bij de Duitsers aangeboren zijn.

Menig recensent sprak in 1995 de hoop uit dat het vervolg snel zou worden gepubliceerd, benieuwd als men was naar de verdere levensloop van deze Jood. Wachten hoeft niet langer, nu in Duitsland het vervolg is uitgebracht. Opnieuw is het fascinerende literatuur. Haarscherp wordt beschreven hoe iemand kan veranderen van een weerloos slachtoffer van de nazi-dictatuur in een vooraanstaand vertegenwoordiger van een eveneens onderdrukkend regime.

Tussen de stoelen
Het zou mooi zijn als we Klemperer, inmiddels een taaie en sympathieke grijsaard, met zijn vrouw Eva in 1945 zouden zien terugkeren naar hun huis in Dölzschen, om te genieten van een ongestoorde levensavond. Daar zou hij in alle rust verder kunnen schrijven aan zijn grote geschiedenis van de Franse literatuur in de achttiende eeuw, waaraan hij ruim tien jaar niet had kunnen werken. En had hij maar geluisterd naar zijn oudere broer Georg: handen af van de politiek!

Nee, het gaat allemaal heel anders, menselijker. Hij is in 1945 63 jaar geworden, heeft een zwak hart, maar binnen in hem brandt de eerzucht. Hij wil macht en erkenning. Klemperer heeft het gevoel dat hem twaalf jaar van zijn leven zijn ontfutseld. De jaren tussen zijn vijftigste en zijn zestigste zijn hem ontnomen. Hij wordt verscheurd tussen hoop en twijfel. Kan hij de achterstand die hij op zijn vakgebied heeft opgelopen nog goedmaken? Of moet hij praktisch ”wirken”, invloed uitoefenen op de geestelijke wederopbouw van het geschonden Duitsland? Hij kiest voor beide en staat aan het einde van zijn leven met lege handen. „Tussen de stoelen”, zoals hij keer op keer schrijft.

Bagatelliseren
Dat is nog niet het geval in 1945. Berooid keren Klemperer en zijn vrouw terug naar het huis dat hun enkele jaren tevoren was ontnomen. Op de gevoelens van opluchting en blijdschap omdat ze de oorlog hebben overleefd, volgt al snel ontnuchtering. Achter de behulpzaamheid die hem van alle kanten wordt aangeboden, bespeurt Klemperer eigenbelang. „Men heeft mij als een hond behandeld, nu dingt men op alle mogelijke manieren naar mijn gunsten”, schrijft hij eind juli 1945. Voormalige leden van de NSDAP klampen hem aan voor een verklaring van goed gedrag tijdens de oorlogsjaren. Hij doet het. In zijn dagboek klaagt hij echter: „Gruwelijk dit gesmeek om getuigschriften. En eens krijgen de Joden daarvoor weer de rekening gepresenteerd. Ik ben bang dat er een nieuwe Hitler zal opdoemen” (18 september 1945). Angst voor een terugkeer van het nationaal-socialisme beheerst hem de laatste vijftien jaren van zijn leven. Het trauma van de geleden vervolging zit zo diep dat hij zich nooit meer veilig voelt.

Al snel constateert Klemperer bij zijn landgenoten de neiging nazi-misdaden te bagatelliseren en te verdringen. „Gelooft u werkelijk dat de SS zulke gruwelijke zaken heeft begaan?” vraagt hem een bekende eind juni 1945. Al snel is duidelijk wat er met de Joden uit Dresden is gebeurd die op transport zijn gezet: „Alle Joden (of bijna alle), zijn dood die van hier naar Polen en Theresienstadt zijn vervoerd” (12 augustus 1945). Maar hoe meer de verschrikkelijke waarheid aan het licht komt, hoe meer Klemperer de bekende woorden hoort. „Ik heb van de gruwelen, van de moorden en concentratiekampen niets geweten, ik heb er werkelijk niets van geweten!” „Het is ongelooflijk en ze lijken zelf bijna te geloven wat ze zeggen”, schrijft Klemperer mei 1946. Hij noemt ze de ”Gewussthabenichtse”.

Inwendig verscheurd
In de haat van de Oost-Duitse burger tegen de Russische bezetter ziet Klemperer niet alleen de nawerking van Goebbels' propaganda, maar ook de oude burgerlijke vrees voor het communisme. Anderzijds is hij een veel te nauwkeurig waarnemer om niet in de gaten te hebben hoe de nieuwe machthebbers de oude imiteren. „Is het onderscheid tussen woord en waarheid bij Hitler groter dan bij Stalin?”, vraagt hij in juli 1945.

Maar hoewel Klemperer zich dus bewust is van de totalitaire verwantschap tussen nationaal-socialisme en stalinisme, wordt hij al in 1945 lid van de communistische partij KPD, die later overgaat in de SED. Dat de late nakomeling van Voltaire en kritische burger die zich nooit eerder bij een partij had aangesloten deze stap neemt, begrijpen veel mensen uit zijn omgeving niet. Veel van zijn bewonderaars hebben het hem tot op heden niet vergeven. Daarbij is deze stap in zekere zin consequent: „Deze partij is het kleinste kwaad”, noteert hij op 20 november 1945. „Zij alleen maakt zich werkelijk sterk voor radicale uitschakeling van de nazi's. Helaas wil ze beperking van de vrijheid. Maar dat is op dit moment niet te vermijden.”

Het woord ”helaas” toont duidelijk aan dat Victor Klemperer inwendig verscheurd wordt. Hij is van de „noodzaak van een radicale zuivering” (22 september 1945) overtuigd en ziet tegelijkertijd dat dit zonder dwang niet gaat. Zijn besluit voor de KPD neemt hij, zoals hij zelf zegt „uit koele berekening” (26 juli 1946), uit zuiver rationele overwegingen, niet gevoelsmatig of omdat hij het er ideologisch mee eens is. In het KPD-milieu voelt hij zich ten diepste niet thuis. „Het lijkt wel een komedie. Dan word je aangesproken met kameraad. Wiens kameraad?”, steekt hij de draak met zijn nieuwe status.

Ook het onder kameraden obligate ”je” en ”jij” vallen hem zwaar. Hij ontdekt al snel dat de partij, die door de Russen wordt gesteund, bezig is met een sluipende staatsgreep. Ze slokt de sociaal-democraten op, marginaliseert de christen-democraten en de liberalen en krijgt als SED de alleenheerschappij in wat vanaf 1949 de DDR heet. Klemperer ziet het aan, is als partijlid zelfs medeverantwoordelijk. Hij ziet de optochten, de banieren, de overeenkomsten met het Derde Rijk. „Het toverwoord ras is vervangen door het nieuwe toverwoord klasse.”

Carrière
Klemperer neemt het alles waar, maar doet niets. Sterker nog, hij profiteert van de situatie. Onder de vleugels van de partij maakt hij carrière: hij komt in het bestuur van de Kulturbund, wordt afgevaardigde in de Volkskammer, wordt iemand van formaat. Hij streeft naar een „grote katheder” aan een universiteit. Dat was hem in de jaren dertig niet gelukt. Zijn droom is een professoraat in Leipzig. Maar hij wordt voorjaar 1947 gepasseerd. De gedachte slechts tweede keus te zijn kwelt hem. September 1947 wordt hij uiteindelijk aan de universiteit van Greifswald aangesteld. Hier in het hoge noorden voelt het echtpaar Klemperer zich „levend begraven.” Als de universiteit van Halle hem in 1948 vraagt, hapt hij onmiddellijk toe.

Eindelijk is Victor Klemperer wat hij zijn wil: een gezien hoogleraar. Maar ijdelheid en eerzucht blijven hem opjagen. Na Halle richt hij zich op de Humboldt-universiteit in Berlijn, en met succes. Hij bereikt alles wat als wetenschapper mogelijk is, maar voelt zich desondanks „van binnen onzeker en klein.” Voortdurend wordt hij geplaagd door gevoelens van twijfel aan zichzelf. Op de kleinste achterstelling reageert hij overgevoelig. Het duidt erop dat hij een minderwaardigheidscomplex heeft. Sterk verlangend naar officiële erkenning, stort hij zich op tal van activiteiten. Hij houdt voordracht na voordracht. Voor geconcentreerd werk blijft er te weinig tijd over. Zijn geschiedenis van de Franse literatuur in de achttiende eeuw vordert nauwelijks. Klachten over afnemende krachten, zijn zwakke hart, het naderende einde volgen elkaar steeds sneller op in eindeloze variaties.

IJdelheid
Zijn twijfel over het communisme wordt met de jaren groter. In 1948 schrijft hij: „Ik heb helemaal geen vertrouwen in de toestand. Nog erger: ik geloof niet in de waarden van de dingen die ik verdedig. Zeker, de ideeën van het marxisme zijn zuiver. Maar zijn de Russen minder imperialistisch dan de anderen?”

Klemperer merkt dat de DDR zich wel antifascistisch noemt, maar in haar optreden en propaganda gelijkenis vertoont met het Derde Rijk. Januari 1951: „Wij zijn op intellectueel gebied precies zo barbaars en fanatiek als de nazi's.” Een andere bittere ervaring is dat van denazificatie van de Oost-Duitse universiteiten, waarop Klemperer sterk aandringt, niet veel terechtkomt.

Bij Klemperer groeit de afkeer, maar hij blijft benadrukken dat de DDR „het kleinste kwaad” is. „West-Duitsland”, oordeelt hij kort en bondig, „is nazistisch gebleven.” Begin 1957 schrijft hij dat hij de Oost-Duitse politiek niet meer begrijpt. „Ik ben een oude liberaal en mijn tijdelijk verdrongen liberalisme dringt steeds sterker door mijn rood geschminkt gezicht heen.”

Wellicht is Klemperers eerlijkheid jegens zijn eigen persoon het opmerkelijkst. Hij maakt geen geheim van zijn menselijke zwakheden. Hij is egoïstisch, ijdel en ambitieus, en vindt dat verschrikkelijk. Hij heeft het herhaaldelijk over „mijn idiote eerzucht en ijdelheid.” Zo is hij begin 1958 wel diep teleurgesteld in de Oost-Duitse politiek, maar toch ook blij dat hij lid van het bestuur van de communistische Kulturbund mag blijven.

Oktober 1958 breekt hij met het communisme. Dat gebeurt bij een bezoek aan Peking. Als afgezant van de Oost-Duitse regering woont hij de viering van de Chinese revolutie bij. Hij ziet hoe de communistische leiders korte metten hebben gemaakt met alles wat naar beschaving riekt. „Dit kan niet de ideale toestand van Marx zijn.”

In zijn dagboeken durft hij eindelijk op te merken dat hij een anticommunist is geworden. Het is een loutering die hem in zijn laatste levensjaar nog wanhopiger maakt. Ook geeft hij nu eerlijk toe waarom hij de DDR zo trouw is: „Hier ben ik iemand, hier ben ik rijk. Wat van dat alles zou ik in het Westen zijn?”

Om afstand te nemen van de politieke misère in de DDR, neemt Klemperer in zijn laatste levensjaren verschillende inspannende reizen naar het buitenland op zich. Op weg naar een congres voor literatuurwetenschappers in Lissabon krijgt hij eind maart 1959 in een Brussels hotel een zware hartaanval, waarvan hij niet meer herstelt. Hij overlijdt op 11 februari 1960.

Het einde is troosteloos: „Ik heb al het geloof in de politiek verloren. Al het geloof in links en in rechts. Ik leef en sterf als een eenzaam essayist.” Zelden heeft een schrijver zich zo vergist in zijn betekenis. Zijn studies over de Franse Verlichting mogen dan van minder niveau zijn, als dagboekschrijver zal hij bekend blijven. Ongewild is hij de Duitse kroniekschrijver van de twintigste eeuw geworden.