Recensie door Tera Voorwinden-Hofman - 5 mei 1999
I. M. voor Herman
de Coninck
Zwijgen is veiliger dan spreken, zeker in deze babbelzieke tijd waarin we om de oren worden geslagen met bekentenissen en ontboezemingen en we van de weeromstuit naar stilte en privacy snakken.
Dat vindt althans Kristien Hemmerechts, van wie uitgeverij Atlas onlangs het boekje Taal zonder mij uitbracht. In dit In Memoriam voor haar vorig jaar overleden man, de Vlaamse dichter Herman de Coninck, herleest ze zijn poëzie.
De kritiek die Connie Palmen heeft gekregen naar aanleiding van haar I. M. weerhield Kristien Hemmerechts, zelf ook schrijfster, er aanvankelijk van haar memoires aan het papier toe te vertrouwen. Het weduwenboek is al geschreven, waarom zal ze het overdoen, vraagt ze zichzelf af in haar boekje. Daarbij vindt ze zwijgen krachtiger dan spreken. Na zijn dood heeft ze geen letter meer op papier gezet, geen woord meer gesproken met een microfoon in de buurt. Die zin zou respect afdwingen, welsprekender zijn over mijn verdriet dan een trilogie. Een weduwe zwijgt, hult zich in zwarte sluiers, buigt het hoofd, schuift door de straten, glipt een kerk binnen. Die gebaren zijn de juiste, de authentieke.
Waarom dan toch haar boekje? Omdat ze het in ieder geval draaglijker vindt dan praten met een therapeut, waarbij er een horloge tussenin ligt en na afloop betaald moet worden. Daarbij kan elk woord gewikt en gewogen worden. Woorden kunnen een ervaring banaliseren, dunner maken, zoals een weinig wijn in water oplost, en uiteindelijk verdwijnt. Dan ben je alles kwijt, heb je het weggegooid.
Hemmerechts gaat vooral in op het expliciet autobiografische karakter van veel van De Conincks gedichten. Aan de hand van correspondentie en herinneringen bouwt ze een beeld op van zijn poëtica en persoonlijkheid. Ze komt tot de slotsom dat ze hem nu pas begrijpt.
De schrijfster van Taal zonder mij geeft een tamelijk gedetailleerd beeld van het leven en de manier van werken van haar overleden man in de tijd tussen hun eerste ontmoeting in 1985 en zijn dood. Het spreekwoord: Over de doden niets dan goeds lijkt hierbij niet op te gaan, want ze spaart Herman niet. Zijn slordigheid, zijn onzorgvuldige spelling, zijn kettingrokerij (er bestaat geen foto van Herman waarop hij zonder sigaret te zien is, zijn huis was doorrookt), zijn niet zo beschaafde eet- en drinkgewoonten, zijn hekel aan de kerk, over dit alles valt te lezen.
Ook doet Hemmerechts een boekje open over De Conincks huwelijksverleden met de twee vrouwen met wie hij getrouwd is geweest, voordat hij zijn Kristinneke huwde, over zijn houding ten opzichte van vrouwen in het algemeen en van zijn moeder in het bijzonder. Ze beschrijft ook hoe hij rouw over het overlijden van zijn vader en zijn eerste vrouw verwerkt in zijn gedichten (hij maakte er een liedje van, verschrikkelijk, maar je kunt er net zo goed om lachen als om huilen). Over zijn werkwijze vertelt ze dat De Coninck dichtte op momenten dat anderen sliepen en sliep op momenten dat anderen werkten. Als ze eenmaal begint, lijken de herinneringen onafgebroken naar boven te komen.
De schrijfster komt tot de conclusie dat ze na herlezing van Hermans poëzie hem beter begrijpt. Voor de lezer is het interessant zich af te vragen of de biografische gegevens in het werkje bijdragen tot een beter begrip van De Conincks poëzie. Ongetwijfeld zullen gebeurtenissen als de dood van zijn eerste vrouw en die van zijn vader een stempel hebben gedrukt op zijn werk. Maar allerlei details als zijn winkelgedrag, zijn onhandigheid in het huishouden, zijn mate van behaardheid en dergelijke (on)smakelijkheden meer voegen naar mijn idee beslist weinig toe aan zijn werk en vormen bovendien een tamelijk oneervolle hommage aan de overleden Vlaamse dichter. Wel is het goed voorstelbaar dat het noteren van allerlei intimiteiten een therapeutische werking heeft voor de schrijfster, maar deze te koop aanbieden is wat anders.
|
|