Boekrecensie |
Titel: Over het water Auteur: H. M. van den Brink Uitgeverij: Meulenhoff Amsterdam, 1998 ISBN 90 5108 287 8 Pagina's: 142 Prijs: 25,-
|
Recensie door drs. W. Wouters-Maljaars - 28 april 1999
Over het waterAls je de novelle Over het water van H. M. van den Brink (1956) leest, ontdek je gaandeweg dat deze novelle veel meer in zich heeft dan je op het eerste gezicht vermoedt. En toch lijkt het zo simpel: in 1944 staat een jongen, Anton, op een steiger die toebehoorde aan een roeiersvereniging, die totaal vervallen is. Hij legt zich neer en wordt overvallen door herinneringen. Hij groeit op in een volksbuurt in Amsterdam, waar hij samen met zijn ouders een teruggetrokken, 'grijs' leven leidt. Een krant wordt niet gelezen, licht is een schaars goed, ze bezoeken het badhuis, waar ze zich, ondanks het grijzig waas over de tegels van zeepresten met vuil en vet gemengd wekelijks reinigen, en op zijn zeventiende werkt hij op een kantoor, waar hij zijn tijd slijt met tellen, facturen schrijven en potloden slijpen. Deze start blijft zijn hele leven stempelen: Als er iets was dat ik van huis had meegekregen, dan was het de overtuiging dat wij niets bijzonders waren en ons ook in niets van onze buren zouden moeten onderscheiden. En toch heeft hij één, onaangepaste, wens: hij wil roeier worden. Als zijn vader zich over laat halen, wordt hij, ondanks zijn afwijkende status, geaccepteerd. Na een jaar wordt hij samen met een andere jongen, David, uitgekozen om speciale trainingen te volgen. Dat David dit geluk ten deel valt, kan Anton volledig volgen. Hij zit op het gymnasium, bewoont een villa aan het park en heeft het gezicht en lichaam van iemand die bij zijn geboorte niet alleen een leven maar meteen ook de hele wereld cadeau heeft gekregen. Toch roeien zij alsof ze samengesmolten zijn en ze behalen het ene succes na het andere. Hoewel Anton zich lang een buitenstaander blijft voelen, komt toch het moment dat hij beseft door David van zichzelf te kunnen houden. Aan het eind van de novelle wordt de spanning opgedreven. Hun trainer, Schneiderhahn, heeft David en Anton opgegeven voor de Olympische Spelen in Finland en tijdens een laatste wedstrijd zullen ze zich moeten bewijzen. De passages met alle lichamelijke inspanning die het roeien vergt, worden afgewisseld met passages waarin verval centraal staat. Aanvankelijk lijken die laatstgenoemde passages een hinderlijke onderbreking. Wat wil de schrijver daar toch mee? Het gebouw van de roeivereniging wordt onttakeld, Schneiderhahn verdwijnt spoorloos, de villa waarin David woonde, staat leeg, Anton verdrinkt zijn koffer met al zijn roeiattributen, terwijl ze met alle krachtsinspanning op een overwinning toe sturen. Het ogenschijnlijk eenvoudige, puur op de spanning gerichte verhaal trekt de lezer de fuik in. Van den Brink weet door zijn prachtige, sobere schrijfstijl waarom moet die door één vloek ontsierd worden? en de verborgen tweede verhaallijn, de schijn lang op te houden. De twee gelukkige, succesvolle zomers lijken eindeloos te zijn. Tot de realiteit haar tol eist. Het zware gebrom van vliegtuigen, de afbraak in verband met de verdediging van de stad, het lege huis van David (Jood?) en de verdwijnende Schneiderhahn krijgen hun functie. Het geluk is over. En dan snapt de lezer waarom er staat: We zijn kampioen zonder dat we gewonnen hebben. De novelle waarin het geluk bereikt leek en de keerzijde zich zo onbarmhartig laat zien, houdt me na lezing nog even in haar greep.
|