Boekrecensie

Titel: Gebroken schild
Auteur: Vladimir Nabokov

Uitgeverij: De Bezige Bij
Amsterdam

Recensie door B. J. Spruyt - 21 april 1999

Auteur speelt vernuftig spel met zijn lezers

Nabokov, onverstoorbaar
genie

Wie een roman van de Russisch-Amerikaanse schrijver Vladimir Nabokov leest, voelt zich als een hoogstens middelmatig begaafd schaker die het moet opnemen tegen Gary Kasparov. Er wordt een meesterlijk spel met hem gespeeld. Van het begin af aan geïmponeerd, raakt hij steeds meer in verwarring. Heel af en toe knipoogt de meester hem toe, maar is dat bemoedigend of spottend bedoeld?

Bij herdenkingen van schrijvers verschijnen de laatste tijd steeds vaker beeldbiografieën, fraai uitgegeven boekwerken met vooral veel oude foto's die het leven van de auteur illustreren en aan elkaar zijn geschreven door een kenner van diens leven en werk. Bij de honderdste geboortedag van Vladimir Nabokov (1899-1977) is ook zo'n boek verschenen. Alexander Fest Verlag uit Berlijn gaf eind vorig jaar een „leven in beelden en teksten” uit, geredigeerd door de slaviste Daniela Rippl. Wie de foto's bestudeert, ziet een zelfverzekerde, zo niet zelfbewuste, zo niet wat hautain ogende man. De dynamiek en het leed van zijn eeuw schijnen aan hem voorbij te zijn gegaan. Het altijd gebronsde hoofd lijkt afkomstig uit een mediterraan rustoord, waar de bezitter van dat hoofd zich in alle rust en vrede aan een imposant oeuvre heeft kunnen wijden.

Niets is minder waar. Natuurlijk, Nabokov kwam op 23 april 1899 in Sint-Petersburg als een zondagskind in een eeuwenoude, vooraanstaande familie ter wereld. Zijn liberaal denkende ouders waren welgesteld en maakten deel uit van de beste kringen. Zijn vader was kamerheer van de tsaar en minister van Justitie. In het Italiaanse palazzo in Sint-Petersburg en op het landgoed dat als zomerverblijf diende, heerste een sfeer van goede smaak en intellectuele verfijning. Nabokov huwde in 1925 de mooie Véra Jevsejevna Slonim, zijn levenslange muze, die hem alles uit handen nam wat hem van zijn eigenlijke werk kon afleiden.

Maar de paradijselijke jaren in Rusland duurden niet lang. In 1917 verliest de familie als gevolg van de Russische Revolutie al haar kapitaal en moeten de Nabokovs naar de Krim uitwijken. Twee jaar later zien zij zich gedwongen de wijk te nemen naar Marseille en vandaar naar Engeland. Met de verkoop van wat juwelen van zijn moeder kan Vladimir Vladimirovitsj een studie aan Trinity College in Cambridge bekostigen (waar hij zich van het voorgeschreven curriculum overigens weinig aantrekt), maar daarna woont hij 15 jaar lang onder behoeftige omstandigheden in Berlijn. Hij voorziet in zijn onderhoud met het geven van lessen Engels, Russisch en tennis en door publicaties in Russische emigrantenkranten.

Berooid
Voor het nazi-regime vluchten Nabokov, zijn (Joodse) vrouw en hun in 1934 geboren zoontje Dmitri naar Frankrijk. (Een broer zou in 1945 in een Duits concentratiekamp overlijden.) Als Hitlers troepen ook Frankrijk veroveren, moeten ze opnieuw vluchten. Berooid komen ze in 1940 in de Verenigde Staten aan, waar Nabokov zich het Engels eigen moet maken als zijn tweede moedertaal en in zijn onderhoud voorziet als docent (aan Wellesley College), als onderzoeker (lepidopteroloog aan een instituut van de Harvard-universiteit) en als hoogleraar (aan Cornell University in Ithaca, New York). In het geven van colleges is hij eigenlijk slecht en wie in die jaren als Russisch emigrant in de Verenigde Staten aanspoelt, kan op maar weinig begrip of sympathie rekenen. Het gezin leidt een zwervend bestaan: Nabokov woont telkens hooguit een jaar lang in de huizen of appartementen van collega's die met studieverlof zijn. (Wie zich een goed beeld wil vormen van de narigheid waarmee Russische emigranten te kampen hadden, leze ”Russisch familiealbum” van Michael Ignatieff of diens roman ”Asja”.)

Pas aan het einde van de jaren vijftig komt aan deze situatie een einde door zijn omstreden roman ”Lolita”. De publicatie ervan veroorzaakte de nodige commotie vanwege het vermeende pornografische karakter van dit boek over de heerszuchtige liefde van een oudere man voor een meisje van twaalf. Nabokov wilde ermee aantonen dat het toegeven aan de heerszuchtige dictaten van de romantische liefde wordt ingegeven door een eigenliefde die ten koste gaat van alles, ook van het leven van een ander. Door het verkoopsucces wordt Nabokov opnieuw een welgesteld man. Hij verhuist in 1961 naar een etage in een luxueus hotel in het Franse Montreux, waar in livreien geklede obers de vijftig bedienden uit zijn ouderlijk huis in Sint-Petersburg komen vervangen. Hij overlijdt op 2 juli 1977 in een ziekenhuis in Lausanne aan een longontsteking.

Niet alleen uiterlijk heeft die bewogen levensgeschiedenis weinig sporen getrokken. Ook in zijn werk –hij schreef behalve korte verhalen en gedichten zo'n twintig romans– heeft de waanzin van zijn eeuw niet tot een radeloze ontworteling geleid. Nabokov schreef geen gekwelde verhalen, al heeft hij genoeg beleefd dat hem tot een 20e-eeuwse Dostojevski had kunnen maken, maar superieure, zelfs geestige en vooral zeer knappe en originele boeken, waarin de mogelijkheid van een realiteit die het menselijk bewustzijn overstijgt, bewust wordt opengelaten. Al die boeken glinsteren en flonkeren, van esprit en betoverende creativiteit, verrassende metaforen en overrompelende wendingen. Er komen dictaturen in voor, regelmatig zelfs, maar ze zijn nooit direct herkenbaar en vooral: Nabokov weigert ze serieus te nemen. „Vriendelijk zijn, trots, zonder vrees”, luidde zijn levensdevies. Zijn genie was onverstoorbaar.

Zoontje
Bij Nabokov is de kunst geen weerspiegeling van de werkelijkheid. Vandaar ook de nauwelijks aanwezige band tussen zijn levensloop en zijn boeken. De relatie tussen beide is veel gecompliceerder, tot in de vertelstructuur toe. Dat maakt het lezen van die boeken zo boeiend, maar ook zo verwarrend. De lezer voelt zich meegesleept door het verhaal, maar krijgt ook de indruk dat hij op het verkeerde been wordt gezet door Nabokovs verrassende vondsten. Bij Nabokov wordt de lezer van toeschouwer tot betrokkene. Hij kan niet op een afstandje toezien hoe een verhaal zich langzaam maar zeker ontvouwt. Hij speeltje een partijtje schaak met de auteur. Diens zetten vragen om een reactie. Maar de lezer twijfelt en aarzelt. Zijn tegenspeler kijkt geamuseerd op en knipoogt: spottend of bemoedigend? Hij weet het niet.

Een van Nabokovs aangrijpendste romans is ”Gebroken schild” (”Bend Sinister”) uit 1947. Hoofdpersoon is Adam Krug, een weerbarstige individualist die hoogleraar is in een (geografisch niet nader bepaald) land dat zojuist in handen van een dictator is gevallen. Het regime probeert Krug vanwege zijn internationale faam tot collaboratie te verleiden, maar Krug weigert. Hij heeft juist zijn vrouw verloren en leeft in een emotioneel en moreel klimaat van een geheel andere orde. De mannen van dictator Paduk en diens „ekwilistische partij”, ofwel de Partij van de Gemiddelde Mens, treffen hem dan in wat hem het dierbaarst is: zijn zoontje van acht. Dat ventje wordt ontvoerd en 'bij vergissing' gedood in een kamp van gewelddadige jongeren die zich zo af en toe op een slachtoffer van het regime mogen uitleven.

Deze roman van Nabokov is zo mooi vanwege het hoofdthema, dat Nabokov zelf omschreven heeft als „het kloppen van Krugs liefderijke hart, de foltering waaraan een innige tederheid wordt onderworpen.” Uit zijn herinneringen, verdriet en dromen blijkt hoeveel Krug van zijn vrouw gehouden heeft. Uit de „versmelting van twee mysteriën” is bovendien „op een of andere mysterieuze manier” een wezentje ontstaan, van wie Krug zo „waanzinnig veel” houdt dat het „hartverscheurend” is. De oprechtheid van die liefde wordt ook waargemaakt in de wijze waarop Krug zijn lachende zoontje ziet: die is, stelt hij vast, nog op de leeftijd waarop de glimlach niet is „gelokaliseerd maar nog verdeeld over het hele gestel.” En we vinden die liefde terug in een passage die misschien wel tot de mooiste behoort die ooit over de liefde tussen een man en een vrouw en hun zoontje is geschreven:

„Zijn hoofd en Olga's hoofd, wang aan wang, twee hoofden bijeengehouden door een tweetal kleine, oefenende handen die zich omhoog strekten uit een schemerig bed, zweefden (of zweefde – want de twee hoofden werden één) omlaag, lager en lager, naar een derde punt, naar een geluidloos lachend gezicht. Er klonk een zacht keellachje juist toen zijn en haar lippen het koele voorhoofd en de verhitte wang van het kind bereikten, maar de afdaling ging voort en Krug zonk steeds verder de hartverscheurende zachtheid, de zwarte, duizelingwekkende diepten van een verlate maar –vooruit– eeuwige liefkozing in.”

Creatuur
Opmerkelijk is vooral het slot van dit huiveringwekkende boek. Krug wordt terechtgesteld, maar vlak voor zijn executie „voelde” de ik, de auteur, „een scheut van medelijden voor Adam, gleed naar hem toe langs een hellende straal bleek licht – en maakte hem zo op slag krankzinnig, maar behoedde hem althans voor de zinloze agonie van zijn logische noodlot.” Krug beseft uiteindelijk dat hijzelf en zijn zoontje en zijn vrouw en al die anderen slechts het product zijn van de verbeeldingskracht van een vernuftig kunstenaar. En, schreef Hella Haasse, „zoals Krug bij Nabokovs genade zijn status van romanschepsel beseft, kan ook een sterveling zich letterlijk creatuur voelen: bedenksel van een Vernuft met voor ons onvoorstelbare dimensies.”

Die verassende wendingen en dat spel tussen auteur en lezer is vooral aanwezig in ”Pnin” (1957), Nabokovs roman over een geleerde Russische emigrant die aan een college aan de Amerikaanse oostkust Russische taal- en letterkunde doceert. Geleerd is hij zeker: hij is al jaren toegewijd bezig met een onderzoek dat nu juist zijn voltooiing nadert. Maar, vindt Pnin: „Die eindstreep moest vermeden worden, omdat deze het einde betekende van alles wat de extase van een eindeloze nadering bepaalde.”

Het boek lijkt op het eerste gezicht een grappig verhaal over een exotische verschijning, een verstrooide professor die getolereerd wordt als amusante curiositeit maar vooral hilariteit oproept door zijn moeilijkheden met het Engels en het leven in Amerika (met zijn ingewikkelde spoorboekjes en huishoudelijke apparaten). Maar het komische verandert steeds meer in het tragische. De clown blijkt een eenzame, door een wrede en egoïstische vrouw verlaten man, met een verleden en veel innerlijke pijn.

De bespotte en vernederde man over wie de lezer zich eerst heeft vermaakt, ontpopt zich als een discrete heer die zijn eenzaamheid waardig bewoont. Hij heeft een groot, liefdevol hart. Voor de hoogbegaafde zoon van de vrouw die hem heeft laten zitten maar van wie hij ondanks alles houdt, koopt hij een voetbal om hem voor zich te winnen. Maar dan blijkt de jongen –Victor– helemaal niet van sport te houden. Pnin sluipt snel de trap op om de voetbal die op de logeerkamer op Victor ligt te wachten, door het raam naar buiten te gooien. De bal rolt de laan af, in een door regenwater gezwollen beek en drijft weg. Pnin is weer een illusie armer.

Thuisloos
Na jarenlang op kamers te hebben gewoond, kan Pnin uiteindelijk een eigen huis kopen. Juist dan is er voor hem geen plaats meer aan het college en wordt hij ontslagen. Een thuisloos bestaan wordt opnieuw zijn deel. Toch eindigt het boek niet pathetisch of melodramatisch. Want aan het slot duikt er een persoon op (niemand anders dan de schrijver zelf), de ”ik”, de alwetende verteller die Pnins persoon en daden vanaf het begin van het boek van hoofdschuddend commentaar heeft voorzien.

Deze ”ik” komt aan op de dag van Pnins vertrek om een baan als docent Engels te aanvaarden aan de universiteit die Pnin juist heeft ontslagen. Hij biedt Pnin aan te blijven, maar Pnin weigert: hij houdt de ”ik”, die hij nog kent uit zijn jeugd in Rusland, voor een „onbetrouwbare fantast.” Is de ”ik”, de auteur, dat inderdaad? vraagt de lezer zich af.

De ”ik” logeert bovendien bij Jack Cockerell, de genadeloze imitator van Pnins aandoenlijke onhandigheden. Wat de ”ik” van Pnin weet, berust op de verhalen van Cockerell. Die vertelt de ”ik” dat Pnin eens een lezing moest houden en op het podium de verkeerde lezing uit zijn binnenzak trok. Maar uit het eerste hoofdstuk weet de lezer dat Pnin bij die gelegenheid voor de zekerheid drie teksten in zijn zak had opgeborgen en dus zeker ook de goede tekst bij zich had.

Aan het einde van het boek moet de aandachtige lezer dus erkennen dat hij tot driemaal toe in een valkuil is gevallen. De misleidende auteur had hem gelijk al achtergelaten met een vieze smaak in zijn mond, omdat hij zich vrolijk had gemaakt over een man die bij nader inzien recht op zijn compassie had. Bovendien blijkt hij geïnformeerd door een man die door Pnin zelf voor onbetrouwbaar wordt gehouden en die in ieder geval zijn gegevens uit de hand van een meedogenloze tegenspeler van Pnin heeft.

Als de lezer dat alles tot zich laat doordringen, zou hij kunnen inzien dat hij ertoe geneigd is genoegen te nemen met gemakkelijk inpasbare beelden, meer dan met de waarheid. Dat hij zijn medemens liever reduceert tot een voorwerp van spot dan dat hij een poging doet het kwetsbare individu achter inhumane stereotypen te ontdekken.

Ontroerd ziet de lezer Pnin een onzekere toekomst tegemoet rijden, vergezeld door twee tekenen van trouw: op de voorbank een hond waarmee Pnin kort daarvoor vriendschap heeft gesloten, en in zijn bagage de dure glazen bokaal die Victor hem heeft gegeven. Vladimir Nabokov, de auteur, dringt zijn lezers door Vladimir Nabokov, de verteller ín het boek, de kwetsbaarheid van een teder hart onweerstaanbaar op.

Nabokovs romans en verhalen zijn in een reeks Nederlandse vertalingen bij uitgeverij De Bezige Bij in Amsterdam verschenen.