Boekrecensie

Titel: Familie-album
Auteur: Jan Mulder en Remco Campert

Uitgeverij: CPNB
Amsterdam, 1999
ISBN 90 74336 47 7
Pagina's: 64
Prijs: ƒ 4,95

Recensie door Enny de Bruijn - 10 maart 1999

Campert-Mulder

Twee auteurs heeft het Boekenweekessay 1999. Tweeslachtig is het resultaat. Eerst gaat Jan Mulder in gesprek met zijn beide zonen, daarna onderzoekt Remco Campert de relatie met zijn vader. Allebei verliezen ze zich pagina's lang in hoogstpersoonlijke herinneringen. Slechts op de laatste pagina van het boekje krijgt de relatie vader-zoon universele trekken.

Het verschil tussen een Boekenweekgeschenk en een Boekenweekessay is me dit jaar niet helemaal duidelijk. Jan Mulder en Remco Campert schrijven hun visie op familierelaties neer in de vorm van een verhaal. Connie Palmen daarentegen bereikt in haar Boekenweekgeschenk dikwijls de hoogte van de abstractie, hoewel de wetten van het genre het haar niet direct voorschrijven.

Met evenveel recht had de CPNB de taken anders kunnen verdelen. De filosofische ontboezemingen van Connie Palmen misstaan niet in een fictionele tekst, maar ze waren zeker ook op hun plaats geweest in een essay. En Remco Campert had over het thema dat hij aansnijdt, een mooi Boekenweekgeschenk kunnen schrijven. Het enige bezwaar is dat hij al een keer aan de beurt geweest is, in 1985 (”Somberman's actie”). Rest nog Jan Mulder. Misschien had de CPNB hem gewoon geen bijdrage moeten vragen.

Scherven
Al jaren hebben Campert en Mulder –onder de naam CaMu– een dagelijkse column in de Volkskrant. Maar samen de columnistiek bedrijven is heel iets anders dan samen een essay schrijven. Een gemeenschappelijk product is het boekje ”Familie-album” dan ook niet geworden. Het heeft iets van een verlegenheidsoplossing: ieder schrijft zijn eigen verhaal, en die twee verhalen worden dan samen in een boekje gestopt.

Jan Mulder, als voetballer in zijn tijd even bekend als zijn zoon Youri nu, bezint zich op zijn vaderschap. Hij doet echter zijn best om dit eenvoudige thema zo onoverzichtelijk mogelijk te verpakken. Hij biedt zijn lezers flarden van een bestaan, met elkaar verbonden door associaties: losse gesprekjes, plotselinge herinneringen van dichtbij en ver weg, actuele gebeurtenissen.

Uit de scherven moet natuurlijk een beeld ontstaan, dat is echt postmodern. En inderdaad, de manier waarop deze vader met zijn zonen omgaat, wordt langzamerhand duidelijk. Hoe verbonden ze zich ook met elkaar voelen, hun gesprekken bestaan uit onbenulligheden. Diepere gevoelens en gedachten spreken ze niet uit. Misschien is het daarom dat Jan Mulder onmogelijk expliciet kan worden. Hij geeft zich niet bloot. Slechts de goede verstaander krijgt een idee van wat hij eigenlijk zeggen wil.

Jan Campert
Van de bijdrage van Campert ben ik meer onder de indruk. Hij onderzoekt de verhouding met zijn vader, de dichter en journalist Jan Campert die in 1943 in Neuengamme stierf. De vader werd na zijn dood een verzetsheld, maar de zoon heeft hem altijd met zeer gemengde gevoelens beschouwd. Tekenend voor de relatie is het gedicht dat Remco Campert schreef, en dat in zijn verslag een centrale plaats krijgt: „de Duitser had per kaart gemeld/ mijn vader hij was dood/ in Neuengamme bitter oord/ daar hadden ze hem vermoord/ ik voelde niets/ maar wist dat ik iets voelen moest.”

Remco Campert ontmoette zijn vader niet vaak. Zijn ouders leefden gescheiden, slechts af en toe herinnerde de vader zich dat hij een zoon had. Toch brachten later tal van lezers het werk van beide Camperts met elkaar in verband – voor Remco een reden tot ergernis. „Ik moest me van hem bevrijden. Dat kon ik alleen maar doen door alles op te schrijven.” Na enkele tientallen bladzijden komt hij uiteindelijk tot een verrassende en ook wel ontroerende bekentenis: „Al schrijvende verdween mijn 'hekel' en nu zie ik dit relaas als een poging om hem dichter bij me te krijgen en wat hij me niet heeft gegeven wel aan hem te geven: een beetje liefde. Een antwoord zal er nooit komen. Toch heeft het opschrijven van deze feiten en gevoelens me opgelucht. Misschien heeft hij me meer gegeven dan ik weet, denk ik nu. Want, wat weet ik?”

Op dit punt krijgt de geschiedenis diepte. Het gaat niet langer alleen om Jan en Remco Campert, het gaat om de vader en de zoon. Hier, op de laatste bladzijde van het boek, krijgt het verhaal de trekken van een essay. Eindelijk wordt er op metaniveau naar het met zoveel moeite gereconstrueerde beeld van vader en zoon gekeken. Pas na het lezen van deze bladzijde dringt tot me door wat ik op al die voorgaande pagina's gemist heb: beschouwende gedachten. Waar die beschouwing ontbreekt, verliest een essay immers zijn wezen.