Boekrecensie

Titel: De erfenis
Auteur: Connie Palmen

Uitgeverij: Promotheus
Prijs: Geschenk bij aankoop van ƒ 19,95 tijdens Nationale Boekenweek

Recensie door drs. A. Verhoef - 10 maart 1999

Connie Palmen grossiert in doordenkers

„Je kunt met
niks meer liegen”

Ze is gestorven bij het gloren van de ochtend. Lotte Inden laat het leven in de novelle ”De erfenis”. Even voor dat moment zegt ze: „Het is verschrikkelijk en ook heel normaal. Die dood heeft er bij mij altijd wel in gezeten.” Het zijn zinnen om bij stil te blijven staan. Schrijfster Connie Palmen grossiert ook in haar jongste werk in behartigenswaardige doordenkers. Het Boekenweekgeschenk 1999 zal dan ook de annalen ingaan als een pittig werk dat al spittend steeds weer nieuwe gedachten prijsgeeft. Eindelijk weer eens een beter Boekenweekgeschenk.

Het valt niet mee om een literair werkje van dit niveau te bespreken wanneer een naast familielid boven aarde staat, wanneer je weer ervaren hebt hoe definitief en onomkeerbaar de dood is. De ene avond kijkt hij je aan, tovert een lach op zijn gekwelde gezicht, begint moeizaam aan een zin die hij nooit af zal maken. De andere avond is alle leven geweken. In het wachten op de dood verliest het leven alle franje.

Het is juist die ervaring die mij aan Connie Palmen doet denken. Zij merkte in een interview op: „De dood maakt je zo eerlijk. Daar valt nauwelijks mee te leven. Het pelt je af. Je kunt met niks meer liegen, met geen blik, geen gebaar. Je kunt met niks de wereld meer bedriegen.” (uit: Elisabeth Lockhorn, ”Geletterde vrouwen”) Daarmee zijn we terechtgekomen bij een echt Palmen-thema: echtheid, originaliteit. Samen met de liefde vormen deze thema's het centrum van Palmens literaire zonnestelsel.

Weinig verhaal
„Er is een ziekte in mij begonnen en die ziekte legt mij langzaam lam. Er zijn geen geneesmiddelen om haar te stoppen of te laten verdwijnen. Het hart is een spier, dus ik ga er dood van. Niemand weet wanneer, maar ik moet niet op tien jaar rekenen, zegt mijn arts.”

Op deze nogal botte manier licht Lotte Inden in het begin van ”De erfenis” haar assistent Max over haar gezondheidstoestand in. Zij heeft hem nodig om voor haar sterven de grote roman voor te bereiden die zij nog wil schrijven. En misschien zal hij die roman af moeten maken.

Veel meer plot zit er eigenlijk niet in deze novelle. De ruim negentig pagina's worden hoofdzakelijk gevuld metgesprekken en met Max' verkenning van wat Lotte haar „erfelijk materiaal” noemt: alle aantekeningen die zij bewaard heeft en die een plaats moeten krijgen in die grote roman. Al lezend merk je dat je regelmatig op de rem moet trappen: „Hé, wat stond er drie zinnen terug nou?” En dan kom je kleine juweeltjes tegen als: „Danken kun je alleen, als je beseft dat je iets gekregen hebt.”

Charme van prieelsluipertje
Hoewel er veel besproken wordt tussen Lotte en Max, gaat het de eerste toch vooral om de echtheid, een thema dat we ook tegenkomen in eerder werk van Connie Palmen. Prachtig is het voorbeeld over de balts van twee vogelparen.

„De paradijsvogel is uitgerust met de meest kleurige verenpracht denkbaar. (...) Hij hoeft dat bonte verenkleed maar uit te spreiden en (...) daar komt een onopvallend vrouwelijk paradijsvogeltje aangevlogen.” Daartegenover zet Palmen dan het onaanzienlijke, asgrauwe prieelsluipertje. „Heel de tijd van zijn leven gaat zitten in het scheppen van een ingenieus bouwwerk. Twijgje voor twijgje wordt aangesleept om zoiets moois te maken, dat hij daardoor onweerstaanbaar wordt voor een vrouwtje. (...) Het drong tot mij door dat natuurlijke schoonheid geen ontroering losmaakt en dat maakwerk wel ontroert.” „Ik haat onecht gedrag,” zegt Palmen in het interview met Elisabeth Lockhorn. En in ”De erfenis” valt Lotte tegen Max uit, wanneer hij haar kwetsbaar noemt. „Ik vind niks zo stuitend als ”kwetsbaar” genoemd te worden (...). Het valt me bar van je tegen dat je blijkbaar geen sensor hebt gehad voor de walgelijke onechtheid ervan.”

Wanneer er liefde in het spel komt, worden aan de echtheid nog eens extra eisen gesteld. Max stelt Lotte teleur en betuigt zijn spijt erover. „Je zou er eigenlijk blij mee moeten zijn”, zei ze, „ik kan alleen teleurgesteld worden door mensen van wie ik hou.”

Leven na de dood...?
Wanneer Max aan Lotte vraagt of zij gelooft in een leven na de dood, zegt zij: „Ik geloof niet dat de doden nog leven, nee, al zou ik dat wel willen.” Daarmee komt de kloof in zicht die mij als lezer scheidt van Connie Palmen, een auteur die als kind graag non of priester wilde worden.

Zij zet zich niet fel af tegen het geloof. In ”De erfenis” is zelfs sympathie bij Lotte te bespeuren voor haar gelovige, rooms-katholieke ouders. Maar het blijft bij een verlangen. En dat terwijl de door Palmen bepleite echtheid nergens anders zulke verstrekkende gevolgen heeft als juist in geloofszaken.

”De erfenis” wekt uiteindelijk toch gemengde gevoelens op. Het is meer een met een dun verhaallijntje aangekleed essay dan een novelle. Palmen boort beslist wezenlijk dingen aan, strooit kwistig met prachtige zinnen. Maar dat leesplezier krijgt telkens weer een fikse deuk door de (halve) vloeken, die niets met originaliteit, echtheid en liefde te maken hebben en wel alles met een taalvuilheid die Connie Palmen onwaardig is.