Boekrecensie

Titel: Vreemdeling op Stonewycke
Auteur: Michael Phillips en Judith Pella

Uitgeverij: Kok
Kampen, 1998
ISBN 90 242 6266 6
Pagina's: 415
Prijs: ƒ 39,90

Recensie door Jeannette Donkersteeg - 24 februari 1999

Schatgraven op Stonewycke

Michael Phillips en Judith Pella zijn met het vierde deel van hun Stonewycke Saga in de twintigste eeuw beland. De auteurs halen nu Allison MacNeil als hoofdpersoon voor het voetlicht. Zij is de achterkleindochter van Ian en Maggie, die de helden van deel 1 en 2 waren, en die overigens nog altijd op kasteel Stonewycke wonen.

De geschiedenis herhaalt zich. Je kunt ook zeggen: de schrijvers vallen in herhaling. Koppige karakters die door een ingrijpende gebeurtenis tot inkeer komen; intriges; romantiek; raadsels en wonderlijke oplossingen zijn opnieuw de pijlers waarop het verhaal rust.

Schat
De 17-jarige Allison is eigenzinnig, arrogant en zich maar al te goed bewust van haar positie als adellijke erfgename. Haar (overgroot)ouders maken zich daarover zorgen.

Ondertussen ontdekt de jonge Londense zwendelaar Logan een oude brief waaruit blijkt dat bij Stonewycke een schat begraven ligt. Onder valse voorwendselen komt hij binnen de muren van het Schotse kasteel terecht. Hij wil de schat vinden, om vervolgens met de noorderzon te vertrekken. Als hij met de gastvrije familie op Stonewycke bevriend raakt, krijgt hij echter steeds meer last van zijn geweten. Toch probeert hij zijn plan ten uitvoer te brengen. Dan gooien een paar gangsters die hem op de hielen zitten, roet in het eten...

In dit boek wordt het kwade overwonnen door het goede. De schrijvers benadrukken de noodzaak van bekering; de betrekkelijkheid van geld en goed. Hun boodschap is die van geloof, hoop en liefde. De manier waarop ze deze verpakken, is zwak en onrealistisch. In het leven van de twee hoofdpersonen komt alles op z'n pootjes terecht; de gangsters worden simpelweg gevangengenomen of zonder pardon gedood.

Inkeer
De vertaling laat te wensen over. Woorden als ”irriterender” (blz. 139) en uitdrukkingen als „het onmerkbare spoor van hooghartigheid dat erin te bespeuren viel” (blz. 129) zijn geen goed Nederlands. Bovendien hebben de auteurs veel te veel woorden nodig. Hadden ze eenderde van het papier gebruikt, dan was hun verhaal wellicht stukken sterker geworden.

Voor de lezer was er dan ook nog iets te denken overgebleven. Die hoeft nu bij het eerste hoofdstuk geen drie keer te raden naar de inhoud van het laatste. Logan en Allison zijn beiden tot inkeer gekomen en... ze blijken nog van elkaar te houden ook.